ECLI:NL:CRVB:2015:4818
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die per 20 maart 2004 was toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de uitkering per 16 april 2013 ingetrokken, omdat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat aanvankelijk gegrond werd verklaard, maar later opnieuw werd ingetrokken. De rechtbank Overijssel heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellante tegen de intrekking van de uitkering met ingang van 3 december 2013 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het Uwv een onzorgvuldig medisch onderzoek heeft uitgevoerd en dat haar psychische en lichamelijke beperkingen onvoldoende zijn erkend. Ze heeft verschillende medische stukken overgelegd ter ondersteuning van haar stellingen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de belastbaarheid van appellante juist weergeven. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen alle relevante informatie hebben betrokken en dat de door appellante aangevoerde klachten niet hebben geleid tot de conclusie dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat appellante de voor haar geselecteerde functies kan vervullen, ondanks haar stellingen over analfabetisme en medicijngebruik. De beroepsgrond dat de functies niet geschikt zijn, is verworpen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep van appellante niet slaagt.