ECLI:NL:CRVB:2015:4819

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
14/5978 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de geschiktheid voor arbeid van een appellante met myopathie en de beoordeling door het Uwv

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015, in de zaak 14/5978 WIA-T, wordt het bestreden besluit van het Uwv vernietigd. De Raad oordeelt dat het besluit niet is gebaseerd op een voldoende verzekeringsgeneeskundige grondslag. Appellante had zich op 28 juni 2011 gedeeltelijk ziek gemeld en het Uwv had vastgesteld dat zij per 5 juni 2013 weer geschikt was voor haar eigen werk. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Raad heeft de medische rapporten van neuroloog R.J.O. van der Ploeg en cardioloog P.A.F.M. Doevendans in overweging genomen, evenals de bevindingen van de verzekeringsarts van het Uwv. De Raad concludeert dat de beperkingen van appellante niet correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat er aanleiding is om het Uwv op te dragen het besluit te herstellen. De Raad beveelt aan dat het Uwv de FML heroverweegt in het licht van de bevindingen van de neuroloog en de bedrijfsarts, en indien nodig een nieuw arbeidskundig onderzoek uitvoert. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

14/5978 WIA-T
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de
rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 september 2014, 14/515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.G. in de Braekt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft zich op 28 juni 2011 gedeeltelijk ziek gemeld voor haar werk van klantenbegeleider, vanwege toegenomen vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 8 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 25 juni 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat zij per 5 juni 2013 weer geschikt wordt geacht voor haar eigen werk, waardoor zij de wachttijd van 104 weken niet heeft voltooid. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 13 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat zij niet geschikt is voor haar eigen werk in volle omvang. Haar ervaring is, zoals ook blijkt uit haar dagverhaal, dat zij maximaal 5 uur per dag kan werken. Haar functie is te belastend. Appellantes beperkingen zijn door het Uwv onderschat. De opvatting van het Uwv is onjuist dat appellantes vermoeidheidsklachten zijn toegenomen doordat zij zelfstandig is gaan wonen. Energetisch gezien levert dit juist voordelen op. De reistijd naar haar werk is korter en zij heeft een lift in het appartementencomplex. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft appellante een expertiserapport overgelegd van neuroloog R.J.O. van der Ploeg van 27 mei 2015 en een nadere reactie van 19 augustus 2015. Voorts heeft appellante een brief van cardioloog P.A.F.M. Doevendans van 9 april 2015 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft geconcludeerd dat appellante een spier- en een hartaandoening heeft. Appellante is daarom aangewezen op werk met een lage energetische belasting en op regelmatige werktijden zonder avond- en nachtdiensten. Indien rekening wordt gehouden met de aangenomen beperkingen is er geen medische noodzaak voor een urenbeperking. Uit informatie van de behandelend cardioloog blijkt dat de hartfunctie niet achteruit is gegaan in de afgelopen vijf jaar. Volgens de verzekeringsarts is er ook geen andere verandering geweest in appellantes medische situatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsarts en heeft toegelicht waarom er geen aanleiding is meer beperkingen aan te nemen dan door de verzekeringsarts zijn vastgesteld. De door appellante ervaren toegenomen belasting lijkt, gezien het ontbreken van een objectiveerbare medische oorzaak, gelegen te zijn in de veranderde thuissituatie. Daarin is geen aanleiding gelegen een grote urenbeperking vast te stellen. Appellante is belastbaar met arbeid voor gemiddeld 40 uur per week. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de door appellante overgelegde medische informatie. Ten aanzien van de informatie van cardioloog Doevendans heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeldt dat op cardiaal gebied geen verslechtering te objectiveren is. Met de beperkte inspanningscapaciteit van appellante is in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening gehouden.
4.2.
Op verzoek van appellante heeft neuroloog Van der Ploeg appellante onderzocht. In zijn rapport van 27 mei 2015 heeft hij geconcludeerd dat appellante lijdt aan congenitale myopathie. Gevolg daarvan is dat zij onvoldoende kracht heeft om bepaalde activiteiten uit te voeren en onvoldoende energie om de geleverde kracht te blijven leveren. Er is sprake van een geleidelijke achteruitgang van de spierkracht en vermoeibaarheid. Als gevolg daarvan heeft zij meer beperkingen dan door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) zijn aangenomen, onder meer een urenbeperking tot 5 uur per werkdag. In reactie op het rapport van Van der Ploeg van 27 mei 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat deze heeft geconcludeerd dat er op neurologisch gebied geen afwijkingen zijn. Verder is in de FML voldoende rekening gehouden met de door de neuroloog aangetoonde resterende spierkracht. Ten aanzien van de geclaimde urenbeperking merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat appellante 25 uur werken per week combineert met niet-professionele activiteiten. Bij een WIA-beoordeling kan echter geen rekening worden gehouden met de thuissituatie. De neuroloog gaat uit van appellantes subjectieve beleving. De neuroloog heeft beperkingen in appellantes sociaal functioneren waargenomen vanuit een ander kader dan dat wat ingevolge het CBBS moet worden gehanteerd. Op 19 augustus 2015 heeft neuroloog Van der Ploeg nader toegelicht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuiste conclusies heeft verbonden aan zijn onderzoeksbevindingen. Het krachtverlies van appellante is veel groter dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanuit gaat. De neuroloog wijst er verder op dat hij niet uitgaat van appellantes subjectieve beleving. Hij benadrukt dat in ruime mate door de behandelend sector is gedocumenteerd dat appellante een myopathie heeft. Bij eigen onderzoek stelt de neuroloog eveneens vast dat appellante aanzienlijk krachtsverlies heeft, met een patroon geheel passend bij myopathie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding appellante meer beperkt te achten. Hij wijst er verder op dat het onderzoek van Van der Ploeg van bijna twee jaar na de datum in geding is en daarom mogelijk niet ziet op appellantes gezondheidssituatie op de datum in geding.
4.3.
De Raad is van oordeel dat Van der Ploeg na onderzoek in zijn rapport van 27 mei 2015 en nadere reactie van 19 augustus 2015 deugdelijk en inzichtelijk heeft geconcludeerd dat de beperkingen zoals vastgesteld door het Uwv de belastbaarheid van appellante niet juist weergeven. De Raad wijst er op dat ook de bedrijfsarts heeft geadviseerd de aangepaste werkzaamheden te handhaven op vijf uur per dag. Voorts acht de medisch adviseur
R. Blanker in zijn rapport van 22 augustus 2013 een ruimere urenbeperking nodig. Uit hetgeen appellante over haar activiteiten naast het werk ter zitting naar voren heeft gebracht en de in het dossier aanwezige informatie kan niet worden opgemaakt dat zij een normale daginvulling heeft. Uit de stukken blijkt dat zij buiten haar werk nauwelijks tot geen activiteiten onderneemt of huishoudelijke taken doet. Zij slaapt van 22.00 tot 8.30 uur en heeft hulp in het huishouden van haar familie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft als gevolg van de informatie van neuroloog Van der Ploeg geen aanleiding gezien de beperkingen neergelegd in de FML aan te passen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Daarbij wordt van belang geacht dat het Uwv wel heeft onderkend dat appellante lijdt aan myopathie, maar desondanks stelt dat de daaruit voortvloeiende beperkingen niet objectief zijn. Dit strookt niet met de bevindingen van de geraadpleegde neuroloog, bij uitstek deskundig op dit terrein. Voor zover de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop heeft gewezen dat het onderzoek van Van der Ploeg van bijna twee jaar na de datum in geding is, heeft het Uwv ter zitting bevestigd dat de informatie van
Van der Ploeg geen aanleiding geeft de beperkingen voor appellante te wijzigen, omdat haar beperkingen niet toegenomen zijn. Gelet daarop kunnen de bevindingen van Van der Ploeg ook worden gezien als betrekking hebbend op appellantes medische situatie op de datum in geding.
4.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een voldoende verzekeringsgeneeskundige grondslag.
4.5.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv opdracht te geven het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Voor dat herstel dient het Uwv nader te bezien en te motiveren of de FML moet worden aangepast in lijn met de bevindingen van Van der Ploeg, de bedrijfsarts en Blanker. Het Uwv zou daartoe een deskundige neuroloog kunnen raadplegen. Zo nodig dient het Uwv een nieuw arbeidskundig onderzoek te verrichten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) D. van Wijk

AP