ECLI:NL:CRVB:2015:4843

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
28 december 2015
Zaaknummer
14-5529 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellante had zich ziek gemeld op 15 april 2010 en verzocht om een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van haar WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

Appellante voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar belastbaarheid correct was vastgesteld. Ze verwees naar een brief van haar neuroloog, waarin een carpaaltunnelsyndroom werd genoemd, en stelde dat haar Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast moest worden. Daarnaast betwistte ze de geschiktheid van de geselecteerde functies, waaronder magazijnmedewerker en tandartsassistente, op basis van de belasting die deze functies met zich meebrachten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de medische gronden die appellante aanvoerde in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de FML van appellante niet herzien hoefde te worden. De Raad concludeerde dat appellante in staat was de werkzaamheden te verrichten die bij de geselecteerde functies hoorden, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling tot schadevergoeding of proceskosten.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 23 december 2015.

Uitspraak

14/5529 WIA
Datum uitspraak: 23 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
21 augustus 2014, 14/2630 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft namens appellante mr. A.B.B. Beelaard, advocaat, de beroepsgronden aangevuld. Het Uwv heeft in reactie hierop een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Beelaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerkster linnenkamer. Zij heeft zich op
15 april 2010 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 18 september 2013 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 11 september 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is, onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 20 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar belastbaarheid op juiste wijze is vastgesteld. Zij heeft gewezen op de in beroep overgelegde brief van 30 april 2014 van neuroloog R.J. Groen en stelt dat hieruit blijkt dat er sprake is van carpaaltunnelsyndroom links en dat hiermee de klachten van de linker arm en hand voldoende zijn verklaard. Appellante is van mening dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten minste dient te worden aangepast ten aanzien van hand- en vingergebruik. Verder acht appellante zich ook als gevolg van haar hoofdpijn, rugpijn en psychische klachten meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen en acht zij zich niet in staat om de geselecteerde functies te verrichtten. In het aanvullend hoger beroepschrift heeft appellante arbeidskundige bezwaren tegen de functies aangevoerd. Zij stelt dat in de functie magazijnmedewerker (SBC-code 315020) de belasting op het onderdeel trappenlopen wordt overschreden. Ook wordt de cumulatieve belasting ten aanzien van lopen en staan in deze functie overschreden en is er geen sprake van routinematige werkzaamheden, terwijl appellante daar wel op is aangewezen. In de functies tandartsassistente (SBC-code 292041) en assistent consultatiebureau (SBC-code 372091) komt eveneens teveel staan en lopen voor. De functie tandartsassistente vraagt bovendien veel flexibiliteit, terwijl appellante is aangewezen op een werksituatie zonder veel storingen en onderbrekingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De medische gronden die door appellante in hoger beroep zijn aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met juistheid heeft de rechtbank op grond van het navolgende geoordeeld dat er geen aanleiding is het onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Na zijn onderzoek heeft de verzekeringsarts, ondanks het feit dat hij de klachten van appellante niet volledig medisch kon objectiveren, beperkingen aangenomen in verband met pijnklachten aan de armen en schouders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport met inachtneming van de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector, de belastbaarheid van appellante heroverwogen. Hij zag geen aanleiding de FML te herzien. In beroep heeft appellante informatie overgelegd van de behandelend neuroloog en MDL-arts. In reactie hierop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat deze aanvullende medische informatie geen aanleiding geeft om de belastbaarheid te herzien, deels omdat de gegevens niet zien op de in geding zijnde datum en deels omdat de informatie al in bezwaar is meegewogen. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe gezichtspunten of medische gegevens naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen moet appellante in staat worden geacht de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de functies waarop de schatting berust en voor zover er sprake is van een signalering van de aan de schatting ten grondslag liggende voorbeeldfuncties, die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid op een onderdeel is heeft de arbeidsdeskundige b&b inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de bezwaren van appellante tegen de belasting in de functies in hoger beroep bij rapport van 24 september 2015, in aanvulling op het rapport van
20 februari 2014, inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante op de onderdelen trappenlopen, staan en lopen en niet te boven gaat, en dat er in de functie tandartsassistente sprake is van voldoende structuur. Tevens heeft de verzekeringsarts b&b afdoende gemotiveerd dat in de functie tandartsassistente het cumulatief van staan en lopen binnen de door de verzekeringsartsen gestelde belastbaarheid valt.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet op dit oordeel is voor een veroordeling tot vergoeding van schade geen plaats.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en H. van Leeuwen als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) W. de Braal
sg