In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen vanwege schouderklachten, maar voldeed niet aan de re-integratieverplichtingen die in zijn plan van aanpak waren opgenomen. Het Uwv had een maatregel opgelegd, waarbij de ZW-uitkering van appellant met 50% werd verlaagd wegens het niet nakomen van deze verplichtingen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant zijn verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen, maar dat het Uwv ten onrechte een verhoogde verwijtbaarheid heeft aangenomen. De Raad concludeert dat de standaardmaatregel van 25% over vier maanden passend is en herroept het besluit van het Uwv in die zin. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.940,- bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 14 december 2015.