ECLI:NL:CRVB:2015:4995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
20 januari 2016
Zaaknummer
14-4948 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake schadevergoeding WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die haar beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellante had een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), maar dit verzoek werd afgewezen. Het Uwv verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante heeft vervolgens geprobeerd om het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv in te dienen, maar dit bleek na de termijn te zijn gebeurd. De rechtbank oordeelde dat appellante het beroep te laat had ingediend, omdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en deze termijn was verstreken. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte de dagtekening van het bestreden besluit als verzenddatum had aangemerkt en dat het Uwv niet had bewezen dat het besluit op de juiste datum was verzonden. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat het beroepschrift pas na afloop van de termijn was ingediend. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, ook niet gezien de omstandigheden die appellante aanvoerde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

14/4948 WIA
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
22 augustus 2014, 14/41 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar vader en wettelijk vertegenwoordiger, [naam vader appellante] (de gemachtigde), hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het Uwv het verzoek van appellante om toekenning van schadevergoeding afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2013 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij brief van 1 december 2013, door de Raad ontvangen op 3 december 2013, heeft appellante de Raad verzocht het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2013 te betrekken bij de reeds bij de Raad aanhangige hoger beroepszaken van appellante
.
1.4.
Bij brief van 10 december 2013 heeft de Raad het beroepschrift aan de gemachtigde geretourneerd, met de mededeling dat beroep bij de rechtbank ingesteld dient te worden.
1.5.
Bij brief van 3 januari 2013 (lees: 2014) heeft appellante, onder bijvoeging van de brief van 1 december 2013, de rechtbank verzocht het beroep in behandeling te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Uitgaande van de als het beroepschrift aan te merken brief van 1 december 2013 en de door de Raad hierop vermelde datum van ontvangst van 3 december 2013, heeft de rechtbank geconcludeerd dat appellante het beroep na afloop van de beroepstermijn heeft ingesteld. In de verklaring van de gemachtigde dat voor de vaststelling van de datum van verzending van de brief van 1 december 2013 uitgegaan moet worden van de datering van deze brief en dat hij, gelet op de vele procedures die hij voor zijn dochter voert, daar verder niets over kan zeggen, heeft de rechtbank geen reden gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat de gemachtigde van appellante veel procedures voert voor zijn dochter, maakt niet dat niet tijdig beroep had kunnen worden ingesteld. Het te laat indienen van het beroepschrift komt dan ook voor rekening en risico van appellante.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het haar heeft bevreemd dat de rechtbank de dagtekening van het bestreden besluit als verzenddatum heeft aangemerkt. Het stempel van de verzenddatum biedt geen garantie dat het besluit daadwerkelijk op die datum ter post is bezorgd. Het ligt op de weg van het Uwv te bewijzen dat het bestreden besluit daadwerkelijk op 19 (lees: 18) oktober 2013 is verzonden. Volgens appellante heeft de rechtbank te veel gewicht gehecht aan een relatief lichte termijnoverschrijding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeeling.
4.1.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1.2.
Op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb wordt, indien het beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan, het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan. Op grond van artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan bepalend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend.
4.2.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de beroepstermijn is voldaan indien niet in geschil is dat het besluit aan het adres van betrokkene is verzonden, betrokkene niet heeft betwist dat hij dat besluit heeft ontvangen en er voorts geen aanleiding is te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de aangegeven verzenddatum is verzonden.
4.3.
Vaststaat dat het Uwv het op 18 oktober 2013 gedagtekende bestreden besluit naar het door appellante opgegeven adres heeft verzonden en dat dit besluit door appellante is ontvangen.
4.4.
Het standpunt van appellante komt er op neer dat er niet van kan worden uitgegaan dat het besluit daadwerkelijk op de door het Uwv gestelde verzenddatum, 18 oktober 2013, is verzonden. Uit de rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2013, ECLI: CRVB:2013:BZ9155) volgt dat in verband hiermee moet worden nagegaan of er aanleiding bestaat te betwijfelen dat het besluit daadwerkelijk op de door het Uwv gestelde datum is verzonden.
4.5.
Allereerst moet worden opgemerkt dat appellante niet eerder dan in hoger beroep het standpunt heeft ingenomen dat het bestreden besluit niet daadwerkelijk op de daarop vermelde datum is verzonden. Appellante - die (heeft) beschikt over de envelop waarin het bestreden besluit is verzonden - heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan (alsnog) twijfel kan rijzen over het tijdstip waarop het Uwv het bestreden besluit ter post heeft bezorgd. Er is dan ook geen aanleiding de door het Uwv gestelde datum van verzending op 18 oktober 2013 in twijfel te trekken.
4.6.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 19 oktober 2013 en dat de laatste dag van die termijn
29 november 2013 was. Aangezien het beroepschrift van appellante op 3 december 2013 bij de Raad is ingekomen, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat ten tijde van het indienen van het beroepschrift de beroepstermijn was verstreken. Dat er, zoals appellante te kennen heeft gegeven, sprake is van een slechts geringe overschrijding van de beroepstermijn, is geen reden deze met toepassing van artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat een dergelijke reden evenmin is gelegen in door de gemachtigde gestelde omstandigheid dat hij zoveel procedures namens appellante voert dat hij - zo begrijpt de Raad - geen helder zicht meer heeft op de ontvangstdata van alle besluiten.
5. Wat in 4.1.1 tot en met 4.6 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. Van Zeben-de Vries en
R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM