Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante had zich in 2005 arbeidsongeschikt gemeld vanwege diverse klachten, waaronder stress en rugpijn. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was en daarom geen recht had op een WIA-uitkering. Appellante heeft in 2008 opnieuw arbeidsongeschiktheid gemeld en een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat haar rugklachten niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als eerder vastgesteld. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake kon zijn van toegenomen beperkingen uit dezelfde oorzaak. De Raad heeft de argumenten van appellante overwogen, waaronder medische verklaringen van haar huisarts en eerdere rapporten van de verzekeringsarts. De Raad oordeelde dat het Uwv niet had aangetoond dat de rugklachten van appellante voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan die welke eerder was vastgesteld. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het Uwv de mogelijkheden en beperkingen van appellante opnieuw dient te beoordelen.
Daarnaast heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.332,30 bedragen, en het griffierecht van € 160,- vergoedt aan appellante. De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van griffier W. de Braal.