ECLI:NL:CRVB:2015:670

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
13-153 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die als magazijnmedewerker werkte, was op 28 februari 2007 uitgevallen door klachten aan zijn rechterarm. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef. Na een nieuwe aanvraag voor een WIA-uitkering, die appellant indiende vanwege verslechtering van zijn klachten, concludeerde het Uwv opnieuw dat hij geen recht had op uitkering, wat leidde tot bezwaar en beroep.

De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 april 2011 voldoende tegemoetkwam aan de klachten van appellant. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv zijn klachten had onderschat, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe informatie was overgelegd die de eerdere medische beoordelingen in twijfel trok. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de FML adequaat was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/153 WIA
Datum uitspraak: 6 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
28 november 2012, 11/9342 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.A. Namaki, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft het Uwv een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
Bij brief van 14 juli 2014 heeft mr. K.M. van Dijk-Opstal, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, meegedeeld de belangenbehartiging van appellant over te nemen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015. Appellant is verschenen, vergezeld van zijn dochter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. dr. J.H. Ermers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als magazijnmedewerker en is op 28 februari 2007 uitgevallen met rechterarmklachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 januari 2009 meegedeeld dat voor appellant met ingang van 25 februari 2009 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet Werk Inkomen naar Arbeidsvermogen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Bij besluit van 4 mei 2009 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 15 januari 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij uitspraak van 13 januari 2010 het beroep tegen het besluit van 4 mei 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel ingesteld.
1.2.
Appellant heeft zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens verslechtering van zijn psychische en lichamelijke klachten en heeft daartoe opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd. In verband met deze aanvraag heeft er een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 2 mei 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat met ingang van 1 oktober 2010 voor appellant geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering. Hieraan ligt ten grondslag de overweging dat met ingang van 1 oktober 2010 weliswaar sprake was van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak als in 2007, maar dat het arbeidsongeschiktheidspercentage desalniettemin minder dan 35% bedraagt.
1.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant gezien en gesproken op de hoorzitting en vervolgens een nader medisch onderzoek verricht. Bij rapport van
10 oktober 2011 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van zijn onderzoeksbevindingen, de eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten en de informatie van I-Psy, geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een complex van psychische en lichamelijke klachten die primair psychiatrisch geduid moeten worden. Hij kan zich geheel vinden in de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 4 april 2011 (FML). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft zich kunnen verenigen met de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. In overeenstemming met de conclusie van dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 3 november 2011 het bezwaar tegen het besluit van 2 mei 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraken ongegrond verklaard. Zij heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het onderzoek van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) onvolledig of anderszins onzorgvuldig is geweest. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts appellant heeft onderzocht, de informatie uit de behandelend sector van de huisarts en van I-Psy, heeft meegewogen als ook de eerdere verzekeringsgeneeskundige rapporten heeft betrokken bij zijn afweging. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien op de hoorzitting en heeft appellant nader medisch onderzocht. In zijn rapport van 10 oktober 2011 nader aangevuld bij zijn in beroep overgelegde rapport van 12 januari 2012, heeft hij inzichtelijk aangegeven waarom de FML van 4 april 2011 voldoende tegemoet komt aan de klachten van appellant. De rechtbank heeft de FML onderschreven. Voorts heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag onderschreven.
3. Tegen de aangevallen uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld. In hoger beroep is namens appellant herhaald dat het Uwv zijn complex van lichamelijke en psychische klachten heeft onderschat. Appellant heeft ernstige psychische klachten waarvoor hij al geruime tijd onder behandeling is van een psycholoog en psychiater. Hij heeft concentratieproblemen. Als gevolg van deze klachten acht hij zich niet in staat is tot het verrichten van de geduide functies.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Voorts heeft de rechtbank de aangevoerde gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Terecht is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) overtuigend blijkt dat met de FML van 4 april 2011 voldoende tegemoet komt aan de klachten van appellant.
4.2.
In hoger beroep heeft appellant ter ondersteuning van zijn stelling dat hij meer beperkt is dan aangenomen door het Uwv, geen informatie overgelegd die grond oplevert voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep).
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML, moet worden geoordeeld dat de functies die uiteindelijk aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Dit is met het rapport van 2 mei 2011, nader aangevuld met het rapport van 20 september 2011 van de arbeidsdeskundige, in voldoende mate toegelicht.
4.4.
Gelet op overweging 4.1 tot en met 4.3. dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I. Mehagnoul

RB