ECLI:NL:CRVB:2015:677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2015
Publicatiedatum
6 maart 2015
Zaaknummer
13-6600 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslag op grond van de Toeslagenwet gemaximeerd; geen recht op hogere toeslag tot minimumloon

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 maart 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) had aangevraagd. Appellant, woonachtig in Turkije, had op 3 juli 2012 een aanvraag ingediend voor een toeslag, welke door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 16 augustus 2012 was goedgekeurd, maar gemaximeerd op € 5,11 bruto per dag. Dit bedrag was vastgesteld op basis van het verschil tussen zijn dagloon en de WAO-uitkering. Appellant was van mening dat hij recht had op een hogere toeslag, tot het minimumloon, maar de rechtbank Amsterdam had zijn beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geoordeeld dat het Uwv terecht de toeslag had vastgesteld op € 5,11 bruto per dag. De Raad stelde vast dat er geen jurisprudentie was die de verhoging van de toeslag naar het minimumloon rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat de wet en de jurisprudentie geen basis bieden voor de opvatting van appellant dat zijn inkomen tot 100% van het wettelijk minimumloon aangevuld moest worden. De Raad concludeerde dat appellant, als ongehuwde zonder kinderen, recht had op een toeslag, maar dat deze niet meer kon bedragen dan het verschil tussen zijn dagloon en de loondervingsuitkering, wat in dit geval € 5,11 per dag was.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door R.E. Bakker, in aanwezigheid van griffier I. Mehagnoul, en werd openbaar uitgesproken op 6 maart 2015.

Uitspraak

13/6600 TW
Datum uitspraak: 6 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam
van 19 november 2013, 13/457 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2015. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.
Op 3 juli 2012 heeft appellant een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) aangevraagd. Bij besluit van 16 augustus 2012, gehandhaafd bij besluit van 25 oktober 2012 (bestreden besluit), heeft het Uwv appellant medegedeeld dat hij met ingang van 3 juli 2011 recht heeft op een toeslag in het kader van de TW. De hoogte van de toeslag is daarbij bepaald op € 5,11 bruto per dag. Daarbij is overwogen dat appellant geen recht heeft op een toeslag tot het minimumloon, omdat de toeslag niet hoger kan zijn dan het verschil tussen zijn dagloon en zijn WAO-uitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden appellants toeslag heeft vastgesteld op € 5,11 bruto per dag. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, anders dan appellant heeft gesteld, er geen jurisprudentie bekend is op basis waarvan appellants toeslag verhoogd dient te worden naar het minimumloon, dan wel verhoogd dient te worden naar € 1.200,- of € 1.400,-. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat zij met het Uwv van oordeel is dat, nu het verschil tussen het voor appellant geldende sociaal minimum van € 35,03 bruto per dag en appellants uitkering van € 15,33 bruto per dag € 19,70 is, appellants toeslag in beginsel € 19,70 bruto per dag bedraagt. Nu echter het dagloon van appellant € 20,44 bruto per dag bedraagt en de uitkering € 15,33 bruto per dag, heeft het Uwv terecht onder verwijzing naar artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder c, van de TW appellants toeslag vastgesteld op € 5,11 bruto per dag, omdat in dat artikellid is bepaald dat de toeslag niet hoger mag zijn dan het verschil tussen het dagloon en de WAO-uitkering.
3. Appellant heeft de juistheid van deze uitspraak bestreden en, evenals in beroep, aangevoerd dat zijn inkomen op 3 juli 2011 onder het sociaal minimum lag, zodat hij recht heeft op een toeslag welke een aanvulling geeft tot 100% van het wettelijk minimumloon.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met overneming van de overwegingen in de aangevallen uitspraak is ook de Raad van oordeel dat het Uwv appellant terecht geen hogere toeslag op grond van de TW heeft toegekend dan € 5,11 bruto per dag. Voor zover appellant meent dat hij recht had op een zodanige toeslag dat zijn inkomen werd aangevuld tot 100% van het wettelijk minimumloon is die opvatting onjuist, nu deze geen steun vindt in de wet, noch in de jurisprudentie van de Raad.
4.2.
Appellant was op 3 juli 2011 een ongehuwde zonder tot zijn huishouden behorende kinderen jonger dan 18 jaar. Ingevolge artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van de TW heeft hij - als ongehuwde van 23 jaar of ouder - als zodanig recht op een toeslag wanneer hij per dag een inkomen heeft dat lager is dan € 46,12. Dit was hier het geval zodat voor hem recht op toeslag is ontstaan. Artikel 8a, eerste lid, aanhef en onder c, van de TW, bepaalt echter dat de toeslag voor de persoon bedoeld in artikel 2, derde lid, aanhef en onder b, van de TW niet meer bedraagt dan het verschil tussen het (vervolg)dagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend en de loondervingsuitkering. Nu vaststaat dat het bruto dagloon van appellant € 20,44 bedroeg en zijn bruto loondervinguitkering € 15,33 per dag, kan zijn toeslag niet meer bedragen dan € 5,11 per dag. Het Uwv heeft de toeslag van appellant derhalve terecht en op goede gronden gemaximeerd.
4.3.
Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I. Mehagnoul

MK