ECLI:NL:CRVB:2015:684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
13-5853 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering IVA-uitkering op basis van duurzame arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, woonachtig in Duitsland, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die hem geen recht op een IVA-uitkering toekende, omdat hij niet duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de appellant weliswaar volledig arbeidsongeschikt was, maar niet duurzaam. De Raad verwijst naar de Wet WIA, waarin wordt gedefinieerd wat onder duurzaam arbeidsongeschikt wordt verstaan. De Raad concludeert dat de appellant niet heeft aangetoond dat zijn situatie medisch stabiel of verslechterend is, en dat er geen medische redenen zijn voor een urenbeperking. De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder de pijnklachten en psychische klachten, niet overtuigend geacht.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellant niet in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. De Raad benadrukt dat ook bij niet te genezen aandoeningen de functionele mogelijkheden door therapie en pijnbestrijding kunnen verbeteren. De uitspraak wordt gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/5853 WIA
Datum uitspraak: 16 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 september 2013, 12/3628 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2015. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 7 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 april 2012 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 31 juli 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat bij appellant geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Vanwege zijn pijnklachten kan appellant niet meer gaan bewegen, zodat het advies van de revalidatiearts niet opgevolgd is en kan worden. Verder voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig is geweest, nu aan de behandelaars geen specifieke vragen zijn gesteld omtrent de kans op verbetering van de pijnklachten. Voorts voert appellant aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de beschikbare informatie tot de conclusie kon komen dat appellant moet bewegen en niet moet stilzitten en dat daarom voor een urenbeperking geen reden meer bestaat. Appellant is, door de pijnklachten en de psychische klachten, niet in staat om meer te bewegen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In hoger beroep is in geschil of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellant moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat hij ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
4.2.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.3.
In navolging van de rechtbank en met overneming van de door de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, is de Raad van oordeel dat appellant bij het bestreden besluit terecht niet in aanmerking is gebracht voor een IVA-uitkering, omdat hij op de datum in geding weliswaar volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. De beroepsgrond dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de behandelaars geen specifieke vragen zijn gesteld omtrent de kans op verbetering van de pijnklachten treft geen doel. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juni 2012 voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, inhoudende dat verbetering te verwachten is en geen medische reden (meer) bestaat voor een urenbeperking, steun vindt in de brieven van de verschillende behandelend artsen. Daarbij wijst de Raad met name op de brief van revalidatiearts N. Bastiaens van 12 april 2012, waarin wordt geadviseerd om meer structuur in de dag aan te gaan brengen en progressief weer meer activiteiten op te nemen en meer te gaan bewegen. Appellant is er ook in hoger beroep niet in geslaagd aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door het overleggen van medische stukken, dat hij door zijn psychische klachten en zijn pijnklachten niet in staat is meer te bewegen. Daarnaast merkt de Raad op dat ook bij op zichzelf niet te genezen aandoeningen, de functionele mogelijkheden door middel van therapie, pijnbestrijding en hulpmiddelen kunnen worden verbeterd.
4.4.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. Uit het onder 4.3 overwogene volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
16 februari 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein
IvR