ECLI:NL:CRVB:2015:703
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen bijstandsaanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 12 juni 2013 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een aantekening op een uitnodigingsbrief van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, waarin werd aangegeven dat hij mogelijk niet in aanmerking kwam voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanwege te veel vermogen. De rechtbank oordeelde dat de aantekening geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bezwaar van appellant daarom niet-ontvankelijk was. Appellant ging in hoger beroep, stellende dat de aantekening wel degelijk een besluit was en dat hij procesbelang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 10 maart 2015 geoordeeld dat appellant onvoldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep. De Raad stelt vast dat het resultaat dat appellant met zijn hoger beroep nastreeft, niet meer kan worden bereikt, aangezien hij inmiddels een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontvangt. De Raad concludeert dat de kwestie van de verrekening tussen de gemeente en het UWV buiten de omvang van het geding valt en dat appellant geen belang kan ontlenen aan de door hem gewenste proceskostenveroordeling. Daarom verklaart de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.