ECLI:NL:CRVB:2015:756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
13-4212 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op grond van de Wet WIA en de beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd, was van mening dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet correct waren vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat er geen recht op uitkering bestond.

De appellant heeft in hoger beroep zijn gronden herhaald en stelde dat zijn voetklachten niet goed waren ingeschat. Hij voerde aan dat hij vanuit de behandelend sector de instructie had gekregen om zijn voet niet te belasten en rust te nemen. Het Uwv heeft in het verweerschrift de aangevallen uitspraak bevestigd en betoogd dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die voor de appellant was opgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor de appellant, gezien de vastgestelde belastbaarheid.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in aanwezigheid van griffier J.R. van Ravenstein.

Uitspraak

13/4212 WIA
Datum uitspraak: 9 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
27 juni 2013, 13/315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.Z. Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 27 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 25 oktober 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden van het beroep herhaald. Appellant is van mening dat zijn voetklachten door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat. Appellant voert aan dat hij vanuit de behandelend sector als leefregel heeft meegekregen dat hij zijn voet niet mag belasten en zo veel mogelijk rust moet geven om pijnklachten en dystrofische klachten te vermijden. Voorts stelt appellant niet in staat te zijn de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld geen aanknopingspunten te zien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant, zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), niet juist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport gemotiveerd uiteengezet waarom zij de door de verzekeringsarts voor appellant vastgestelde beperkingen onderschrijft en waarom de bezwaren van appellant gericht tegen deze vaststelling niet slagen. De stelling van appellant, dat hij, anders dan de verzekeringsartsen overwegen, vanuit de behandelend sector als leefregel heeft meegekregen dat hij zijn voet niet mag belasten en zo veel mogelijk rust moet geven om pijnklachten en dystrofische klachten te vermijden, is ook in hoger beroep niet onderbouwd met enig schrijven vanuit de behandelend sector.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde FML, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de geselecteerde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant in medisch opzicht als geschikt dienen te worden aangemerkt. Daarbij merkt de Raad op dat blijkens de formulieren Resultaat functiebeoordeling de voetbelasting in de geselecteerde functies ruim binnen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid blijft.
4.3.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
9 maart 2015.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) J.R. van Ravenstein

NW