Uitspraak
27 juni 2013, 13/315 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd, was van mening dat zijn beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet correct waren vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat er geen recht op uitkering bestond.
De appellant heeft in hoger beroep zijn gronden herhaald en stelde dat zijn voetklachten niet goed waren ingeschat. Hij voerde aan dat hij vanuit de behandelend sector de instructie had gekregen om zijn voet niet te belasten en rust te nemen. Het Uwv heeft in het verweerschrift de aangevallen uitspraak bevestigd en betoogd dat de beperkingen van de appellant correct waren vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten waren om te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die voor de appellant was opgesteld. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor de appellant, gezien de vastgestelde belastbaarheid.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in aanwezigheid van griffier J.R. van Ravenstein.