In deze zaak gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 12 april 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand, nadat op 9 september 2011 een hennepkwekerij werd aangetroffen in een door appellant gehuurd pand. Het college concludeerde dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de hennepteelt, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstand over een bepaalde periode en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand.
De Raad stelt vast dat de rechtbank het bestreden besluit op een andere feitelijke grondslag heeft beoordeeld dan het college had aangevoerd. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het college niet bevoegd was om de bijstand van appellant over de periode van 12 april 2010 tot 10 september 2010 in te trekken. De Raad herroept het besluit van 27 maart 2012 voor zover het de intrekking van de bijstand betreft en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.960,- bedragen.