ECLI:NL:CRVB:2015:806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
13-5745 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 juli 2008 bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), had op 8 november 2012 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 17 december 2012 afgewezen, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 11 februari 2013 ongegrond verklaard. Het college stelde dat de kosten voor woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren en dat deze kosten uit het inkomen moeten worden betaald. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de appellant niet heeft aangetoond dat de kosten noodzakelijk waren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de regel rechtvaardigden.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk was en dat hij niet in staat was om voor de kosten te reserveren. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M.S. Boomhouwer als griffier.

Uitspraak

13/5745 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 oktober 2013, 13/1065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.J.M. Vélu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 februari 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 1 juli 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Op 8 november 2012 heeft appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de inrichting van zijn nieuwe woning. Bij besluit van 17 december 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 11 februari 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 december 2012 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, dat deze kosten moeten worden betaald uit het inkomen, dat de noodzaak om te verhuizen niet aannemelijk is gemaakt en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van deze regel af te wijken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het vaste rechtspraak is dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Niet in geschil is dat de kosten van de woninginrichting vanwege de verhuizing van appellant zich voordoen. Wel in geschil is of die kosten noodzakelijk zijn. De rechtbank stelt voorop dat het aan appellant als aanvrager van bijzondere bijstand is om feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken waaruit volgt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. De rechtbank is van oordeel dat appellant daarin niet is geslaagd. Hij heeft niet met bewijsstukken nader onderbouwd dat zijn oude woning niet voldeed. Ook heeft hij geen urgentieverklaring overgelegd. Het is de eigen keuze geweest van appellant om de nieuwe woning te accepteren en te verhuizen. De omstandigheid dat aan appellant een andere woning is aangeboden, maakt nog niet dat de verhuizing noodzakelijk is. Volgens vaste rechtspraak worden de kosten van woninginrichting, zo die noodzakelijk zijn, tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend, die in beginsel dienen te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het hebben van schulden of het ontbreken van voldoende reserveringsruimte is, naar het oordeel van de rechtbank, niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen omdat dit door appellant niet nader is onderbouwd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij heeft hij - kort samengevat - aangevoerd dat het voor hem noodzakelijk was om te verhuizen en dat hij niet in staat was om voor de gevraagde kosten te reserveren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de in beroep aangevoerde gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 maart 2015.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD