ECLI:NL:CRVB:2015:887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 maart 2015
Publicatiedatum
24 maart 2015
Zaaknummer
13-4911 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van uitkering op basis van de Wet WIA en beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die zich op 4 februari 2010 ziek meldde vanwege luchtwegklachten en rugklachten, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hem per 2 februari 2012 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toekende, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en dit oordeel werd door de Centrale Raad bevestigd.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant per 2 februari 2012 heeft onderschreven. De verzekeringsarts had in zijn rapporten uiteengezet dat er geen ernstige afwijkingen waren aangetoond met betrekking tot de rugklachten en dat de longarts geen verslechtering van de longfunctie had vastgesteld. De Raad concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor een urenbeperking en dat de functies die aan appellant waren geduid, medisch geschikt waren.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn lichamelijke klachten en dat zijn situatie per 16 januari 2014, toen hij recht kreeg op een IVA-uitkering, niet anders was dan op de datum in geding. De Raad vond echter geen aanknopingspunten in de medische gegevens die de eerdere vaststelling van de beperkingen per 2 februari 2012 in twijfel trokken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/4911 WIA
Datum uitspraak: 23 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 juli 2013, 12/2270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als sorteerder via een uitzendbureau. Op
4 februari 2010 heeft hij zich wegens klachten aan de luchtwegen ziek gemeld. Daarnaast heeft appellant rugklachten.
1.2.
Bij besluit van 19 december 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 2 februari 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 augustus 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is - samengevat - overwogen dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verricht of dat de beperkingen van appellant niet goed zijn weergegeven in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 juli 2012. Daarbij is voldoende rekening gehouden met de verkregen informatie van de behandelend longarts. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd die tot een ander oordeel leidt. Het Uwv heeft voor het aannemen van een urenbeperking terecht geen aanleiding gezien, omdat niet wordt voldaan aan de terzake geldende criteria van de verzekeringsgeneeskundige standaard. Met betrekking tot de vraag of de geduide functies passend zijn, heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 augustus 2012 inzichtelijk heeft toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
3.1.
Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Hij heeft nog altijd veel last van zijn long- en lage rugklachten en hij acht een urenbeperking aangewezen. Appellant voert aan dat hij gelet op deze klachten niet in staat is de voorgehouden functies te vervullen. Voorts wijst hij erop dat het Uwv bij besluit van
29 juli 2014 heeft vastgesteld dat hij met ingang van 16 januari 2014 recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Appellant stelt dat zijn situatie per 16 januari 2014 geen andere is dan die per 2 januari 2012, de datum in geding.
3.2.
In verweer heeft het Uwv verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. Voorts is nog nader toegelicht dat toekenning van een IVA-uitkering aan appellant per
16 januari 2014 niet betekent dat dezelfde situatie ook op de datum in geding geldt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad acht het oordeel van de rechtbank, haar beslissing en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen juist.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant per 2 februari 2012 onderschreven. Deze arts heeft in zijn rapport van 28 februari 2012, aangevuld op 20 juli 2012, na bestudering van het dossier en onderzoek van appellant uiteengezet dat wat betreft de rug nooit ernstige afwijkingen zijn aangetoond en dat er geen heel ernstige longproblematiek door de longarts wordt beschreven. Verder is meegewogen dat de longarts op 11 mei 2012 heeft gemeld dat er op dat moment geen sprake is van een verslechtering van de longfunctie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de vaststelling door de verzekeringsarts van de beperkingen op basis van de longaandoening gevolgd maar niet alle beperkingen van de rugklachten, omdat sprake is van aspecifieke rugklachten zonder onderliggende afwijkingen. Als rekening wordt gehouden met de vastgestelde beperkingen is er geen medische noodzaak voor een urenbeperking. Evenals de rechtbank heeft ook de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond gezien om aan te nemen dat appellant op medische gronden, naar objectieve maatstaven gemeten per 2 februari 2012, meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vastgesteld. Ook in de medische gegevens die ten grondslag liggen aan de vaststelling van het recht van appellant op een IVA-uitkering met ingang van
16 januari 2014 zijn geen aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan de juistheid van de vaststelling van de beperkingen per 2 februari 2012. Uit die medische gegevens blijkt overtuigend dat eerst ruim na de datum in geding sprake is van toename van longklachten en de daaruit voortvloeiende ernstigere beperkingen.
4.3.
Uitgaande van de juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellant per
2 februari 2012 is er evenals de rechtbank geen reden te twijfelen aan de medische geschiktheid van de voor appellant geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 2 augustus 2012 inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat de voor de schatting geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
4.4.
Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak bevestigd worden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2015.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) J.R. van Ravenstein
GdJ