ECLI:NL:CRVB:2015:902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 26 augustus 1996 met onderbrekingen bijstand ontving op basis van de Algemene bijstandswet. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 april 2014. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaard. Dit besluit hield in dat appellant in de periode van 12 oktober 1998 tot en met 23 mei 1999 onterecht bijstand had ontvangen, omdat hij inkomsten had genoten uit werkzaamheden bij het Ministerie van Defensie en via uitzendbureaus, maar deze niet had opgegeven.
De Raad stelt vast dat appellant op de inkomstenverklaringen steeds het vakje 'nee' heeft aangekruist, terwijl hij in werkelijkheid wel inkomsten ontving. Appellant heeft aangevoerd dat hij zijn inkomen altijd op briefjes heeft genoteerd en ingeleverd bij Sociale Zaken, maar de Raad oordeelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het college onverwijld op de hoogte heeft gesteld van zijn werkzaamheden en de daaruit voortvloeiende inkomsten. De Raad bevestigt dat appellant de inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat leidt tot de conclusie dat de terugvordering van de bijstand terecht is.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 maart 2015.