ECLI:NL:CRVB:2016:1018

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
23 maart 2016
Zaaknummer
15/297 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een WIA-uitkering toekent. Appellante, die zich na haar zwangerschapsverlof ziek meldde, heeft in eerste instantie een beroep gedaan op de rechtbank Limburg, die haar beroep gegrond verklaarde maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand liet. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellante had onderschat, gebaseerd op het rapport van psychiater dr. C.C. Kan. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen tweede deskundige heeft ingeschakeld en dat het Uwv de arbeidsbeperkingen onvoldoende heeft aangepast op basis van het rapport van deskundige Kan. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en betoogd dat de rechtbank terecht geen CVS-deskundige heeft ingeschakeld.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak op 17 maart 2016 geoordeeld dat de rechtbank de conclusies van deskundige Kan terecht heeft gevolgd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die aanleiding geven tot een ander oordeel. De Raad concludeert dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante niet heeft onderschat en dat zij in staat is om de geduide functies te vervullen. Het hoger beroep van appellante is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/297 WIA
Datum uitspraak: 17 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
24 december 2014, 12/441 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellante heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2016. Namens appellante is
mr. Strijbosch verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft zich na haar zwangerschapsverlof met ingang van 14 september 2009 ziek gemeld uit haar werk als administratief medewerker wegens concentratie-, energetische-
en psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 oktober 2011 vastgesteld dat appellante met ingang van 12 september 2011 geen recht heeft op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 17 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 oktober 2011 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank heeft zich bij haar oordeel aangesloten bij de door haar ingeschakelde deskundige psychiater dr. C.C. Kan, die in een rapport van 9 maart 2014 en een aanvulling daarop van 30 april 2014 tot de conclusie is gekomen dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellante heeft onderschat. Nadat het Uwv naar aanleiding van het rapport van de deskundige de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 19 mei 2014 had aangepast en na nader arbeidskundig onderzoek had geconcludeerd dat appellante met haar beperkingen in staat was een voldoende aantal van de geduide functies te vervullen, heeft de rechtbank geoordeeld dat aan appellante terecht uitkering op grond van de Wet WIA is geweigerd. Omdat de grondslag van het bestreden besluit in beroep is aangepast heeft de rechtbank dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat het Uwv de arbeidsbeperkingen van appellante op grond van het rapport van deskundige Kan onvoldoende heeft aangepast. Verder heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen gehoor heeft gegeven aan de vermelding in het rapport van de deskundige dat hem een nader onderzoek door een internist met deskundigheid betreffende het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) een belangrijke aanvulling lijkt, omdat de vermoeidheidsklachten anamnestisch groter en chronischer zijn dan op grond van de gestelde diagnose matige depressieve stoornis verwacht mag worden en de diagnose CVS door een behandelend internist is gesteld en buiten het psychiatrisch deskundigheidsgebied valt. Verzocht is alsnog een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Volgens het Uwv heeft de rechtbank terecht de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 mei 2014 gevolgd om geen CVS-deskundige in te schakelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In overeenstemming met vaste rechtspraak dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt heeft de rechtbank, gelet op het inzichtelijke en consistente rapport van psychiater Kan, de conclusies van de deskundige kunnen volgen betreffende de uit de depressieve stoornis voortvloeiende beperkingen.
4.2.
De rechtbank kan eveneens worden gevolgd in haar oordeel af te zien van het inschakelen van een tweede deskundige. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat deskundige Kan in zijn rapport uitvoerig heeft gemotiveerd dat bij appellante ten tijde van belang sprake was van een matige depressieve stoornis. De door hem vermelde diagnose CVS blijkt uitsluitend uit de informatie van internist J. Potjewijd van 7 mei 2012 - meer dan een half jaar na de datum in geding - die in dat rapport als beleid heeft vermeld: retour psychiater. Enigerlei behandeling in het kader van de diagnose CVS wordt niet gesteld. In zijn rapport van 19 mei 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op het rapport van deskundige Kan toegelicht dat nader onderzoek door een internist niet nodig is, nu de psychiater en ook de internist luxerende en onderhandelende diagnostische verklaringen voor de vermoeidheidsklachten van appellante hebben aangedragen die ook vertaald zijn naar beperkingen, en dat nader onderzoek door een CVS-deskundige in medisch objectieve zin niets aanvullend aan het licht kan brengen. Aan deze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig gemotiveerde reactie van 19 mei 2014 betreffende het aanvullend inschakelen van een tweede deskundige mocht, gelet op de overige hiervoor genoemde gegevens, door de rechtbank doorslaggevende betekenis worden toegekend. Nu er geen nadere medische gegevens zijn ingebracht die aanleiding geven voor een afwijkend oordeel ziet ook de Raad op grond van alle gegevens geen aanleiding een deskundige in te schakelen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op basis van het rapport en de aanvulling daarop van deskundige Kan de functionele mogelijkheden van appellante niet heeft onderschat en dat zij in staat moet worden geacht met de geduide functies haar verlies aan verdienvermogen te beperken tot beneden 35%.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van
C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 maart 2016.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

NK