ECLI:NL:CRVB:2016:105

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14-2887 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering AIO-aanvulling wegens niet-gemelde werkzaamheden en inkomsten

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling van appellanten door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellant, geboren in 1939, ontving een onvolledig ouderdomspensioen en een AIO-aanvulling. Appellante, geboren in 1963, had vanaf juni 2011 inkomsten uit werkzaamheden, maar deze zijn niet gemeld aan de Svb. Na een heronderzoek in november 2012 heeft de Svb besloten de AOW-toeslag en de AIO-aanvulling in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellanten ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de inkomsten van appellante. De Raad bevestigt dat de Svb de AIO-aanvulling terecht heeft ingetrokken en de teveel betaalde bedragen heeft teruggevorderd. De Raad wijst erop dat appellanten niet kunnen volhouden dat de AIO-aanvulling op een administratieve fout van de Svb berust. De Svb heeft appellanten correct geïnformeerd over hun verplichtingen en de gevolgen van het niet melden van inkomsten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

14/2887 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 april 2014, 13/3848 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. F. Lavell, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2015. Appellanten zijn niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 1939, ontvangt van de Svb een onvolledig ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm voor een alleenstaande. Vanaf 1 april 2005 ontving appellant een toeslag op zijn pensioen (AOW-toeslag) omdat hij sindsdien een gezamenlijke huishouding voert met appellante die, geboren [in] 1963, jonger is dan 65 jaar. Tot 1 juli 2009 ontving appellant tevens aanvullende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande, van de gemeente. Daarna ontving appellant een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van artikel 47a van de WWB naar de norm voor een alleenstaande van de Svb. Vanaf 26 mei 2011 ontvingen appellanten een AIO-aanvulling naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een door de Svb in november 2012 ingesteld heronderzoek is gebleken dat appellante vanaf juni 2011 inkomsten uit werkzaamheden heeft ontvangen en appellanten hiervan geen melding hebben gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 11 februari 2013 heeft de Svb de AOW-toeslag vanaf januari 2012 ingetrokken en de over de periode van april 2011 tot en met januari 2013 betaalde
AOW-toeslag herzien en deels ingetrokken.
1.4.
Bij afzonderlijk besluit van 11 februari 2013 heeft de Svb de AIO-aanvulling van appellanten vanaf 1 juni 2012 (lees: 2011) ingetrokken.
1.5.
Bij besluit van eveneens 11 februari 2013 heeft de Svb de over de periode van juni 2011 tot en met december 2013 teveel betaalde AIO-aanvulling tot een bedrag van € 11.089,38 en de over de periode van juni 2011 tot en met januari 2013 teveel betaalde AOW-toeslag tot een bedrag van € 7.166,44 van appellanten (mede)teruggevorderd.
1.6.
Bij besluit van 26 juni 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 11 februari 2013 ongegrond verklaard. Hierbij heeft de Svb de intrekking van de AIO-aanvulling gewijzigd in de periode van juni 2011 tot en met december 2012 en de over deze periode betaalde AIO-aanvulling van appellanten (mede)teruggevorderd tot een bedrag van € 11.089,38. Daarnaast heeft de Svb de AOW-toeslag herzien en deels ingetrokken over de periode van juni 2011 tot en met januari 2013 en de over deze periode betaalde
AOW-toeslag teruggevorderd tot een bedrag van € 7.118,01. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting hebben geschonden doordat zij geen melding hebben gemaakt van het inkomen van appellante sinds juni 2011. Gelet op de hoogte van het inkomen in de afzonderlijke maanden hadden zij sindsdien in die maanden minder of in het geheel geen recht op de AOW-toeslag en de AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Evenals in bezwaar en beroep hebben appellanten zich op het standpunt gesteld dat de terugvordering is gebaseerd op een onjuiste wettelijke grondslag. Doordat zij nimmer een AIO-aanvulling hebben aangevraagd is er sprake van een administratieve fout die niet het gevolg is geweest van het verstrekken van onjuiste informatie. Gelet op het onder 1.4 genoemde besluit tot intrekking van de AIO-aanvulling mochten zij er bovendien op vertrouwen dat over de periode vóór mei 2012 geen AIO-aanvulling wordt teruggevorderd. Daarnaast wordt ten onrechte mede van appellante teruggevorderd. Zij heeft nimmer geld van de Svb op haar rekening ontvangen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep is tussen partijen slechts in geschil de intrekking en terugvordering ten aanzien van de AIO-aanvulling over de periode van juni 2011 tot en met december 2012.
4.2.
Artikel 17, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.3.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat bij de overdracht van de uitvoering van de aanvullende bijstand op grond van artikel 78i, eerste lid, van de WWB van het college van burgemeester en wethouders aan de Svb geen sprake is geweest van ambtshalve toekenning van de AIO-aanvulling door de Svb, doch slechts van een voortzetting van de voordien door het college van burgemeester en wethouders verleende aanvullende bijstand onder de nieuwe aanduiding AIO-aanvulling. Appellant ontving immers vóór juli 2009 bijstand ter aanvulling op zijn onvolledige ouderdomspensioen. Bij brief van juli 2009 is appellant alleen geïnformeerd dat de uitbetaling van de aanvullende bijstand wordt overgenomen door de Svb. Vervolgens ontvingen appellanten, na een bezoek aan de Svb en op basis van de door hen verstrekte informatie, sinds 26 mei 2011 een AIO-aanvulling naar de norm voor gehuwden. Hierover zijn zij bij besluit van 17 juni 2011 geïnformeerd. Daarbij zijn zij gewezen op de verplichting om onder meer hun overige inkomsten te melden aan de Svb. Appellanten hebben hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend. Appellanten kunnen dus niet volhouden dat de aan hen verstrekte AIO-aanvulling voor gehuwden op een administratieve fout van de Svb berust.
4.4.
Vaststaat dat appellante in juni 2011 een dienstverband is aangegaan en appellanten geen melding bij de Svb hebben gemaakt van de hieruit ontvangen inkomsten. Gelet op de hoogte van de inkomsten hadden appellanten sindsdien geen recht meer op een AIO-aanvulling. Dat de Svb bij het onder 1.4 vermelde besluit abusievelijk de datum juni 2012 heeft vermeld doet hieraan niet af. Bij het bestreden besluit heeft de Svb deze datum, vanwege een kennelijke verschrijving, gecorrigeerd in juni 2011. Dat het om een kennelijke verschrijving gaat, moet voor appellanten uit het samenstel van de onder 1.3 tot en met 1.5 genoemde besluiten onmiskenbaar duidelijk zijn geweest. Daarom kon bij appellanten niet het vertrouwen zijn ontstaan dat de AIO-aanvulling tot juni 2012 onaangetast zou blijven.
4.5.
Gelet op wat in 4.3 en 4.4 is overwogen heeft de Svb de AIO-aanvulling terecht vanaf juni 2011 ingetrokken en de over de periode van juni 2011 tot en met december 2012 ten onrechte betaalde AIO-aanvulling van appellanten teruggevorderd. Aangezien de bijstand als gezinsbijstand is verleend kunnen de kosten van bijstand op grond van artikel 59, eerste lid, van de WWB mede van appellante worden teruggevorderd en is zij ingevolge artikel 59, derde lid, van de WWB (mede) hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de ten onrechte verleende bijstand. Er is geen sprake van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) A. Stuut

HD