ECLI:NL:CRVB:2016:109
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing hernieuwde aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een nieuwe aanvraag ingediend na een eerdere beëindiging van zijn bijstandsverlening. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant op het moment van de nieuwe aanvraag nog steeds een gezamenlijke huishouding voerde met een vriend, wat in strijd was met de voorwaarden voor bijstandsverlening als alleenstaande. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er sinds de eerdere beëindiging van de bijstand relevante wijzigingen in zijn situatie waren opgetreden. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen strijd was met het vertrouwensbeginsel, aangezien de appellant niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op bijstandsverlening als alleenstaande, gezien de eerdere vaststelling van de gezamenlijke huishouding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.