ECLI:NL:CRVB:2016:1100
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake nabetaling bijstandsuitkering en vakantietoeslag
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 29 september 2014 een eerdere beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht bevestigde. De zaak betreft de nabetaling van bijstandsuitkeringen die appellante over de periode van 1 augustus 2009 tot en met 31 oktober 2009 had moeten ontvangen. Het college had eerder de bijstand van appellante ingetrokken en een bedrag van € 2.258,45 teruggevorderd. Na een herziening van de situatie heeft het college vastgesteld dat appellante recht had op een nabetaling van € 3,45, wat door de rechtbank werd bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de hoogte van de nabetaling. In een nieuw besluit op bezwaar heeft het college vastgesteld dat appellante recht had op een netto nabetaling van € 2.136,87. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vakantietoeslag niet aan haar is uitbetaald, maar de Raad oordeelt dat de gronden van appellante een herhaling zijn van eerdere argumenten die al door de rechtbank zijn weerlegd.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college geen verdere nabetaling hoeft te doen, aangezien de vakantietoeslag correct is uitbetaald. De uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.