In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Appellante had in 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was per 27 juli 2011 ingetrokken. Appellante heeft later een claim ingediend voor toegenomen arbeidsongeschiktheid, maar het Uwv heeft deze aanvraag niet correct beoordeeld. De Raad oordeelt dat het Uwv de aanvraag van appellante ten onrechte niet heeft opgevat als betrekking hebbend op de periode na de intrekking van de WIA-uitkering. Het Uwv heeft verzuimd te beoordelen of de aangevoerde gronden van appellante aanleiding gaven voor een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid. Hierdoor is het besluit van het Uwv niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep alsnog ongegrond, maar veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.984,-.