Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is door rug- en schouderklachten. Appellant had verzocht om herkeuring vanwege toegenomen klachten, waarop het Uwv een medisch onderzoek heeft uitgevoerd. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant met ingang van 15 oktober 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 32%.
De rechtbank Overijssel had eerder de beslissing van het Uwv onderschreven, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 19 februari 2016 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de argumenten van appellant herhaald, maar oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht had onderschreven. De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling voldoende was onderbouwd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 april 2016, en de Raad stelde zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank.