ECLI:NL:CRVB:2016:1191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering op basis van medische grondslagen en procedurele bezwaren
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet, had zich ziek gemeld met psychische klachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv had na medisch onderzoek vastgesteld dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering, omdat hij niet de vereiste wachttijd had doorlopen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat. Hij voerde aan dat de verzekeringsarts geen informatie had opgevraagd bij zijn behandelend artsen en dat hij vanwege zijn longklachten niet in staat was om de maatgevende arbeid te verrichten.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de procedure door het Uwv correct was gevolgd en dat de medische beoordeling voldoende was onderbouwd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren, maar de Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad bevestigde dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de maatgevende arbeid.
De Raad kwam tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.