ECLI:NL:CRVB:2016:1193
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering voor de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante, die vanaf 14 mei 2009 als serveerster werkte, meldde zich op 26 juli 2009 ziek. Op 4 mei 2011 diende zij een aanvraag in voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat zij bij aanvang van de verzekering op 14 mei 2009 al volledig arbeidsongeschikt zou zijn geweest. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep betoogde appellante dat zij pas op 26 juli 2009 arbeidsongeschikt was geworden door een mishandeling. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante bij aanvang van de verzekering al volledig arbeidsongeschikt was. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de omstandigheden van het geval voldoende en ondubbelzinnige indicaties gaven voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde.
De uitspraak benadrukt dat het enkele feit dat er klachten of beperkingen bestaan bij aanvang van de verzekering niet voldoende is voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat de beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat appellante geen bewijs had geleverd dat deze beoordeling onjuist was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.