ECLI:NL:CRVB:2016:1196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Geen recht op WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en voldoende medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Appellant, die zich op 3 februari 2012 ziek meldde met klachten aan zijn rechterelleboog en psychische klachten, had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 31 januari 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd ondersteund door een medisch onderzoek en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die de belastbaarheid van appellant vastlegde.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. Hij voerde aan dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn psychische en fysieke klachten en zijn medicijngebruik, waardoor de FML geen juist beeld gaf van zijn beperkingen. De Raad overwoog dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad bevestigde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de FML.
De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of tot vergoeding van schade.