ECLI:NL:CRVB:2016:1198

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
4 april 2016
Zaaknummer
15/939 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling door Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd afgewezen. Appellante, die stelt dat zij door het chronisch vermoeidheidssyndroom niet kan werken, heeft hoger beroep ingesteld nadat de rechtbank op 23 december 2014 oordeelde dat zij per 12 april 2013 niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig was en dat de medische beoordeling juist was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er ten onrechte geen contact is opgenomen met haar behandelaars en heeft aanvullende medische informatie overgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 1 april 2016 behandeld en bevestigd dat de rechtbank terecht oordeelde dat de geduide functies, waaronder productiemedewerker industrie, administratief medewerker en huishoudelijk medewerker, geschikt zijn voor appellante. De Raad concludeert dat de door appellante overgelegde medische informatie geen betrekking heeft op de datum in geding en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/939 WIA
Datum uitspraak: 1 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 december 2014, 14/1187 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Agayev, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Agayev. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeyden.

OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de relevante feiten verwijst de Raad naar overweging 1 en naar het procesverloop in de aangevallen uitspraak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 22 januari 2014 (bestreden besluit), inhoudende dat appellante per
12 april 2013 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is te oordelen dat de medische beoordeling onjuist is. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft de door appellante genoemde klachten onderkend. Appellante heeft zelf verklaard dat de lichamelijke uitvalsklachten pas in september 2013 zijn begonnen. Ook de brief van
E. Meeuwsen ziet niet op de datum in geding. Tijdens de procedure bij de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de functie besteller laten vervallen omdat beroepsmatig autorijden gedurende zes uur per dag minder geschikt is voor appellante. De overige geduide functies zijn terecht geschikt geacht voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door het chronisch vermoeidheidssyndroom niet kan werken. Ten onrechte is geen contact opgenomen met haar behandelaars. Zij heeft informatie van haar huisarts en een intakeverslag van Medinello overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1.
De Raad is van oordeel dat de rechtbank met juistheid heeft overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is te oordelen dat de medische beoordeling onjuist is. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen 6.1 en 6.2 van de aangevallen uitspraak. De door appellante in hoger beroep overgelegde medische informatie heeft geen betrekking op de datum in geding en kan dus niet tot een andere conclusie leiden. Ter zitting is besproken dat appellante een zogenoemde Amber-melding zal doen, zodat haar medische situatie na 12 april 2013 beoordeeld kan worden.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de geduide functies productiemedewerker industrie, administratief medewerker en huishoudelijk medewerker voor appellante geschikt zijn. In die functies komt beroepsmatig autorijden niet voor. Bij de huishoudelijk medewerker ligt het zwaartepunt van de functie bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en niet bij hulpverlening, waardoor ook de belasting in deze functie de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en P. Vrolijk en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

MO