Uitspraak
14 augustus 2014, 14/42 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 juni 2006 gehuwd is met zijn echtgenote die in Marokko woont, heeft op 8 maart 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan duurzaam gescheiden te leven van zijn echtgenote. Na onderzoek door de gemeente Capelle aan den IJssel, werd de aanvraag afgewezen omdat de gemeente concludeerde dat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Dit besluit werd bevestigd door de rechtbank, die oordeelde dat appellant de intentie had om weer samen te leven met zijn echtgenote, wat bleek uit zijn aanvraag voor een remigratievoorziening en andere bewijsstukken.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij wel degelijk duurzaam gescheiden leefde. De Raad overwoog echter dat de argumenten van appellant in wezen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet duurzaam gescheiden leefde, en dat het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel terecht de bijstandsaanvraag had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden rondom het begrip 'duurzaam gescheiden leven' in het kader van bijstandsverlening. De Raad bevestigde dat de intentie om samen te leven, zoals blijkt uit de aanvraag en de bijbehorende documenten, een doorslaggevende factor is in de beoordeling van de aanvraag voor bijstand.