ECLI:NL:CRVB:2016:120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14-5365 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 1 juni 2006 gehuwd is met zijn echtgenote die in Marokko woont, heeft op 8 maart 2013 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij gaf aan duurzaam gescheiden te leven van zijn echtgenote. Na onderzoek door de gemeente Capelle aan den IJssel, werd de aanvraag afgewezen omdat de gemeente concludeerde dat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Dit besluit werd bevestigd door de rechtbank, die oordeelde dat appellant de intentie had om weer samen te leven met zijn echtgenote, wat bleek uit zijn aanvraag voor een remigratievoorziening en andere bewijsstukken.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij wel degelijk duurzaam gescheiden leefde. De Raad overwoog echter dat de argumenten van appellant in wezen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellant niet duurzaam gescheiden leefde, en dat het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel terecht de bijstandsaanvraag had afgewezen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke omstandigheden rondom het begrip 'duurzaam gescheiden leven' in het kader van bijstandsverlening. De Raad bevestigde dat de intentie om samen te leven, zoals blijkt uit de aanvraag en de bijbehorende documenten, een doorslaggevende factor is in de beoordeling van de aanvraag voor bijstand.

Uitspraak

14/5365 WWB
Datum uitspraak: 12 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 augustus 2014, 14/42 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Vleesenbeek en E.M. Loukili, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D.K. van der Marel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is sinds 1 juni 2006 gehuwd met [X.] (echtgenote). De echtgenote van appellant woont in Marokko. Appellant heeft zich op 8 maart 2013 gemeld om bijstand aan te vragen ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Op 19 april 2013 heeft appellant de daartoe strekkende aanvraag ingediend en aangegeven dat hij gehuwd is, maar duurzaam gescheiden leeft.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de Afdeling Sociale Zaken van de gemeente Capelle aan den IJssel (Sociale Zaken) een onderzoek ingesteld. In dat kader heeft Sociale Zaken onder andere informatie bij de Sociale verzekeringsbank (Svb) opgevraagd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 26 juli 2013.
1.3.
Bij besluit van 26 juli 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 november 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant afgewezen. De besluitvorming berust op de overweging dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Appellant kan daarom niet worden aangemerkt als zelfstandig subject van bijstand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het college terecht heeft aangenomen dat appellant in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Daarbij heeft het college mogen betrekken dat appellant bij de aanvraag om een remigratievoorziening als zijn toekomstig adres het adres van zijn echtgenote in Marokko heeft opgegeven en als zijn toekomstige bankrekening een Marokkaanse rekening op naam van zijn echtgenote heeft vermeld. Daarnaast heeft het college volgens de rechtbank in aanmerking mogen nemen dat op 20 september 2012 in Marokko op verzoek van de echtgenote een zogenoemde Akte continuering huwelijk is opgesteld, welke akte in het kader van de aanvraag van appellant om een remigratievoorziening is ingeleverd. Gelet hierop, als ook op het feit dat appellant partnertoeslag heeft gevraagd en verkregen, kan volgens de rechtbank worden aangenomen dat bij appellante en zijn echtgenote de wil bestond de echtelijke samenleving te hervatten. Ter zitting van de rechtbank heeft appellant desgevraagd ook bevestigd dat hij van plan was te gaan samenwonen op het adres van zijn echtgenote.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij duurzaam gescheiden van zijn echtgenote leeft en dat dit bij het college bekend is. De Akte continuering heeft appellant overgelegd in verband met remigratie en betreft in Marokko een normale gang van zaken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep zijn in de kern een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. De Raad voegt daaraan toe dat de enkele omstandigheid dat appellant eerder bijstand heeft ontvangen naar de norm voor een alleenstaande, terwijl het college toen ook wist dat hij gehuwd was, niet tot een ander oordeel leidt. Kennelijk ging het college er destijds vanuit dat appellant en zijn echtgenote duurzaam gescheiden leefden. Uit de onder 2 weergegeven overwegingen van de rechtbank volgt dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat dit niet (langer) het geval is.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J.L. Meijer
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

HD