ECLI:NL:CRVB:2016:1221
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op IOAW na beëindiging WW-uitkering op basis van vertrouwensbeginsel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum ongegrond werd verklaard. Appellant had eerder een WW-uitkering aangevraagd en gekregen, maar zijn aanvraag voor een IOAW-uitkering werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de IOAW. De rechtbank oordeelde dat de verlenging van de WW-uitkering niet was gebaseerd op de relevante bepalingen van de Werkloosheidswet, maar op het vertrouwensbeginsel. Appellant stelde dat hij wel voldeed aan de voorwaarden van de IOAW, omdat hij na zijn vijftigste werkloos was geworden en recht had op een WW-uitkering van meer dan drie maanden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 2 van de IOAW, omdat zijn WW-uitkering niet was gebaseerd op hoofdstuk II van de WW. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.