ECLI:NL:CRVB:2016:1279

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
14/7097 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 14 november 2014 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die sinds 5 december 2011 uitgevallen is voor zijn werk als servicemonteur door lichamelijke en psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om hem met ingang van 2 december 2013 in aanmerking te brengen voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 65%. Het Uwv had in zijn besluit gesteld dat appellant verminderd belastbaar is en dat hij psychisch en lichamelijk weinig belastende werkzaamheden kan verrichten. Appellant was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat zijn belastbaarheid niet juist was vastgesteld.

Tijdens de zitting op 19 februari 2016 heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan naar de klachten van appellant en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn medische belastbaarheid was onderschat en verwees naar aanvullende medische informatie van zijn behandelaars.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beoordeling in twijfel trokken. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties. De uitspraak van de rechtbank werd derhalve bekrachtigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/7097 WIA
Datum uitspraak: 1 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 november 2014, 14/2570 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Kara, advocaat, hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kara. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 5 december 2011 uitgevallen voor zijn werk als servicemonteur vanwege lichamelijke en psychische klachten. Appellant is daarnaast bekend met schildklierklachten.
1.2.
Bij besluit van 14 oktober 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 2 december 2013 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65%. Dit besluit berust op het standpunt dat appellant verminderd belastbaar is en aangewezen is op psychisch en lichamelijk weinig belastende werkzaamheden. Wat betreft de werktijden heeft de verzekeringsarts op preventieve gronden een urenbeperking van ongeveer zes uur per dag en ongeveer dertig uur per week aangewezen geacht.
1.3.
Bij besluit op bezwaar van 7 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 oktober 2013 ongegrond verklaard. Dit besluit berust op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek, aanvullend medisch onderzoek na de hoorzitting en weging van ontvangen informatie van behandelaars, waaronder informatie van psychiater L. Bamburac van 28 januari 2014, geconcludeerd dat de voor appellant vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in verband met de hyperventilatieklachten van appellant en zijn onzekerheid aanpassing behoeft. De voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 7 februari 2014 is daarbij aangescherpt wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft Bamburac niet gevolgd in haar standpunt dat het appellant aan duurzaam benutbare mogelijkheden ontbreekt. Hij heeft verder geen reden gezien om appellant op energetische gronden wat betreft de arbeidsuren beperkt te achten tot twintig uur per week. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft na raadpleging van het CBBS en op basis van een deels gewijzigde functieselectie vastgesteld dat er geen aanleiding is om anders te concluderen wat betreft de arbeidsongeschiktheidsklasse.
2.1.
Appellant heeft in beroep, onder toezending van medische informatie van behandelaars, waaronder cardiologische informatie, aangevoerd dat het Uwv zijn belastbaarheid niet juist heeft vastgesteld.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zij heeft verder geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Zij heeft hiertoe – samengevat – overwogen, dat de verzekeringsartsen bij het vaststellen van de fysieke en psychische beperkingen rekening hebben gehouden met de verkregen informatie van de behandelaars van appellant en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 februari 2014 gemotiveerd heeft waarom hij Bamburac niet volgt in haar standpunt dat appellant niet in staat is te werken. Over de hartklachten van appellant heeft de rechtbank overwogen dat deze eerst recent geconstateerd zijn en dat haar niet is gebleken dat er op de datum in geding reeds sprake was van hartklachten bij appellant. De rechtbank is verder niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt.
3. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn medische belastbaarheid hebben onderschat. Hij heeft benadrukt dat hij een groot scala aan lichamelijke en psychische klachten heeft en dat zijn psychiater Bamburac hem niet in staat acht te werken. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn standpunt verwezen naar medische informatie van zijn huisarts, eerdergenoemde informatie van psychiater Bamburac en een rapport van I-psy betreffende een second opinion onderzoek op 8 december 2015 en
19 januari 2016. De onderzoekers bij I-psy hebben daarin gerapporteerd dat bij appellant sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTTS), paniekstoornis zonder agorafobie en partnerrelatieproblematiek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben ingesteld naar de lichamelijke en psychische klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank heeft terecht geen aanknopingspunten gevonden om de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wat betreft de lichamelijke en psychische klachten van appellant per 2 december 2013 voor onjuist te houden. De desbetreffende overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 februari 2014 bevat deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige conclusies waarom Bamburac niet gevolgd kan worden in zijn standpunt dat het appellant ten tijde in geding aan duurzaam benutbare mogelijkheden ontbrak en waarom er geen argumenten zijn om een verdere urenbeperking aan te nemen dan de zes uur per dag en dertig uur per week.
4.2.
In wat appellant in hoger beroep, onder meer onder verwijzing naar informatie van zijn huisarts en het rapport van I-psy, naar voren heeft gebracht zijn geen aanknopingspunten aangetroffen om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 februari 2016 inzichtelijk toegelicht waarom de informatie van de huisarts geen nieuwe gezichtspunten biedt. Voorts is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 16 februari 2016 gemotiveerd ingegaan op de conclusies van het second opinion onderzoek van I-psy. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant reeds rekening is gehouden met de door I-psy benoemde PTSS klachten en hyperventilatieklachten en dat uit het second opinion onderzoek niet blijkt van andere psychiatrische problematiek, zoals een depressie. Het rapport van I-psy bevestigt naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Er zijn geen aanknopingspunten om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 februari 2014 moet het oordeel van de rechtbank worden onderschreven dat appellant in staat moet worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten.
4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. Veenstra

NK