ECLI:NL:CRVB:2016:1288

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 april 2016
Publicatiedatum
8 april 2016
Zaaknummer
15-464 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uitbetaling van WAO-uitkering in verband met beslag door de belastingdienst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die een WAO-uitkering ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn uitkering met ingang van 1 april 2014 tot een bedrag van € 854,- per maand zou worden uitbetaald, omdat de belastingdienst beslag had gelegd op zijn uitkering wegens openstaande schulden. De belastingdienst had het Uwv geïnformeerd over de openstaande schuld van de appellant en de beslagvrije voet vastgesteld op € 854,- per maand. Het Uwv heeft vervolgens het resterende bedrag van de uitkering aan de belastingdienst overgemaakt.

De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het Uwv binnen het kader van het beslag is gebleven en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat het Uwv niet correct had gehandeld. De appellant betwistte deze beslissing en stelde dat de rechtbank de bewijslast onterecht volledig bij hem had gelegd en dat hij door het beslag in financiële problemen was gekomen, wat zelfs zou kunnen leiden tot huisuitzetting.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv niet verantwoordelijk is voor de beoordeling van de geldigheid van het beslag, aangezien dit voorbehouden is aan de burgerlijke rechter. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de beslagvrije voet had gehanteerd en dat er geen aanknopingspunten waren om aan te nemen dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag was gebleven. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

15/464 WAO
Datum uitspraak: 8 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 december 2014, 14/973 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De ontvanger van de belastingdienst (de belastingdienst) heeft het Uwv in april 2014 meegedeeld dat appellant een openstaande schuld heeft van € 2.698,61 in verband met een terugvordering van huurtoeslag over het jaar 2011 en een openstaande schuld heeft van
€ 227,-, in verband met een aanslag motorrijtuigenbelasting over 2013, te vermeerderen met openstaande kosten van € 57,-. Daarbij is het Uwv gevorderd maandelijks een bedrag op de uitkering van appellant in te houden en aan de belastingdienst te betalen totdat de schuld zal zijn voldaan. Meegedeeld is dat de beslagvrije voet van appellant € 854,- per maand bedraagt.
1.2.
Bij besluit van 10 april 2014 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 1 april 2014 wordt uitbetaald tot een bedrag van € 845,- (lees: € 854,-) per maand. Het resterende bedrag van € 762,46 per maand wordt uitbetaald aan de belastingdienst. Voorts is vastgesteld dat op verzoek van Zorginstituut Nederland een bedrag van € 143,98 per maand op de uitkering wordt ingehouden.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 april 2014 is bij besluit van 23 april 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen het besluit van 23 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de toetsing van het bestreden besluit beperkt is tot de vraag of het Uwv bij het nemen ervan binnen het kader van het beslag is gebleven. Voorts is geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag is gebleven.
3. Appellant stelt dat het oordeel van de rechtbank haaks staat op de waarheid. Bij de zitting was het dossier van [R] niet aanwezig. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte de bewijslast volledig bij appellant gelegd. Er blijft voor appellant niet anders over dan zijn huis uit te gaan. Appellant heeft het huis verkregen met behulp van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Daarvoor bestaan ernstige medische redenen. Appellant vindt dat het Uwv een misdrijf pleegt, omdat huisuitzetting dreigt als gevolg van het beslag. Appellant heeft door het beslag zijn huur niet kunnen betalen. In het kader van de Wmo heeft appellant verzocht om een andere woning voor hem te zoeken. De rechtbank heeft volgens appellant de misdrijven van het Uwv afgedekt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat de uitkering van appellant met ingang van 1 april 2014 aan appellant wordt uitbetaald tot een bedrag van
€ 854,- per maand.
4.2.
In artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Invorderingswet 1990 is bepaald dat een derde die uitkeringen op grond van socialezekerheids-wetten, uitgezonderd kinderbijslag onder welke benaming ook, verschuldigd is aan een belastingschuldige, op vordering van de ontvanger verplicht is de belastingaanslagen van de belastingschuldige te betalen, voor zover één en ander vatbaar is voor beslag. Voor zover één en ander niet vatbaar is voor beslag is de derde op vordering van de ontvanger verplicht ten hoogste een tiende gedeelte daarvan aan te wenden voor betaling van de belastingaanslagen van de belastingschuldige.
4.3.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat het niet op de weg van het Uwv ligt om de geldigheid van het beslag te beoordelen. Het oordeel daarover is voorbehouden aan de burgerlijke rechter, zodat de bestuursrechter daarover niet dient te oordelen. Bij de beoordeling van een betalingsbeslissing als in dit geding aan de orde, moet het gelegde beslag als een gegeven worden aanvaard. De bestuursrechter dient zijn toetsing te beperken tot het beantwoorden van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van deze betalingsbeslissing is gebleven binnen het kader van het beslag. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Raad. Verwezen wordt naar de uitspraak van de Raad van 31 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1632.
4.4.
Appellant heeft betoogd dat hij het bedrag in verband waarmee de belastingdienst het beslag heeft gelegd niet verschuldigd is. Gelet op de overweging onder 4.3 kan deze stelling in deze procedure niet in de beoordeling worden betrokken.
4.5.
Voor zover appellant heeft bedoeld te stellen dat het Uwv niet binnen het kader van het beslag is gebleven, moet deze stelling worden verworpen. Het Uwv is bij de vaststelling van het maandelijks met ingang van 1 april 2014 uit te betalen bedrag terecht uitgegaan van de door de belastingdienst vastgestelde beslagvrije voet. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het Uwv bij het nemen van de betalingsbeslissing niet binnen het kader van het beslag is gebleven.
4.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 april 2016.
(Getekend) G. van Zeben-de Vries
(Getekend) N. Veenstra

MO