ECLI:NL:CRVB:2016:131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14/2383 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant was werkzaam als operator in een kunststoffenfabriek en viel op 18 juni 2012 uit vanwege maag- en darmklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 8 juli 2012, ontving hij een ZW-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op basis van een onderzoek door een verzekeringsarts, werd appellant per 7 mei 2013 geschikt geacht voor zijn arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten, waaronder een heftige vorm van het Prikkelbare Darm Syndroom (PDS) en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv stelde dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant per 7 mei 2013 terecht geschikt was geacht voor zijn arbeid. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn werkzaamheden, ondanks zijn klachten en het gebruik van medicatie. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 januari 2016.

Uitspraak

14/2383 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 april 2014, 13/2274 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Sleegers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft in reactie op een vraagstelling van de Raad een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2015.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sleegers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was, via een uitzendbureau, fulltime werkzaam als operator in een kunststoffenfabriek toen hij op 18 juni 2012 uitviel in verband met maag- en darmklachten. Het dienstverband is op 8 juli 2012 beëindigd, aansluitend heeft het Uwv appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op basis van onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv appellant bij besluit van
6 mei 2013 met ingang van 7 mei 2013 geschikt geacht voor zijn arbeid en de
ZW-uitkering beëindigd.
1.3.
Na onderzoek van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2013 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 mei 2013 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 19, vijfde lid van de ZW, het werk van fulltime operator zijn arbeid is. De rechtbank heeft voorts overwogen geen aanleiding te zien om de medische beoordeling van het Uwv in strijd te achten met de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Daartoe heeft de rechtbank mede van belang geacht dat door de artsen van het Uwv informatie is opgevraagd bij de huisarts en de behandelend MDL-arts J. Potjewijd en dat de verkregen informatie door de artsen van het Uwv in de beoordeling van appellants belastbaarheid is betrokken. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen medische gegevens heeft overgelegd op grond waarvan het standpunt van het Uwv onjuist moet worden geacht en geoordeeld dat het Uwv appellant terecht met ingang van 7 mei 2013 geschikt geacht heeft voor zijn arbeid als operator.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met zijn klachten. Er is sprake van een heftige vorm van het Prikkelbare Darm Syndroom (PDS). Daarnaast heeft hij ook nog last van hoofdpijnklachten en psychische klachten. Hij is niet in staat om zijn arbeid te verrichten als gevolg van zijn klachten en de door hem regelmatig gebruikte medicatie. Daarnaast heeft het Uwv er geen rekening mee gehouden dat hij deze arbeid in ploegendienst verrichtte.
3.2.
Het Uwv heeft, nu appellant in hoger beroep geen nieuwe medische stukken heeft ingediend, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. In het vijfde lid van artikel 19 van de ZW is onder andere bepaald dat ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wordt verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend voor zijn arbeid zijn.
4.3.
Niet in geschil is dat als maatstaf arbeid dient te gelden het werk dat appellant laatstelijk voor zijn uitval verrichtte als operator. Eveneens is, gelet op hetgeen ter zitting door partijen is aangevoerd, niet in geschil dat appellant zijn arbeid in ploegendienst verrichtte.
4.4.
In geschil is de vraag of appellant per 7 mei 2013 terecht voor zijn arbeid geschikt is geacht. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord en hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
De door appellant in hoger beroep aangevoerde gronden zijn in essentie een herhaling van wat hij reeds in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen en maakt die tot de zijne.
4.6.
In aanvulling op het bovenstaande wordt overwogen dat appellant niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat hij vanwege het gebruik van medicatie en het gegeven dat hij zijn arbeid in ploegendienst verrichtte op de datum in geding niet geschikt was voor zijn arbeid. Onder verwijzing naar het in hoger beroep door het Uwv overgelegde rapport van
24 september 2015, wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd waarom appellant, rekening houdende met de medicatie die hij op de datum in geding gebruikte, geschikt te achten is voor zijn arbeid. Voorts heeft deze arts in dit rapport nader toegelicht waarom geen medische contra-indicatie aanwezig is tegen het verrichten van onregelmatige of nachtdiensten.
4.7.
Nu de door appellant in hoger beroep overgelegde medische verklaringen geen informatie bevatten die aanleiding vormen tot twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van M.A.E. Adamsson als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2016.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) M.A.E. Adamsson

TM