ECLI:NL:CRVB:2016:131
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant was werkzaam als operator in een kunststoffenfabriek en viel op 18 juni 2012 uit vanwege maag- en darmklachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 8 juli 2012, ontving hij een ZW-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Op basis van een onderzoek door een verzekeringsarts, werd appellant per 7 mei 2013 geschikt geacht voor zijn arbeid, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat de medische beoordeling van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn klachten, waaronder een heftige vorm van het Prikkelbare Darm Syndroom (PDS) en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv stelde dat er geen nieuwe medische stukken waren ingediend die de eerdere beoordeling konden ondermijnen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant per 7 mei 2013 terecht geschikt was geacht voor zijn arbeid. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor zijn werkzaamheden, ondanks zijn klachten en het gebruik van medicatie. De uitspraak werd openbaar gedaan op 13 januari 2016.