ECLI:NL:CRVB:2016:1351
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige conclusies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 25 augustus 2007 een WAO-uitkering vanwege psychische klachten, maar het Uwv heeft na onderzoek geconcludeerd dat zij per 29 mei 2013 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar energetische beperkingen niet goed zijn meegenomen en dat er medische onderbouwing ontbreekt voor de aangenomen belastbaarheid.
De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv bevestigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die haar stelling onderbouwen dat zij meer beperkt is dan aangenomen. De Raad concludeert dat de functies die aan appellante zijn voorgehouden wat betreft belasting geen overschrijding opleveren van haar belastbaarheid, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 15% blijft.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in aanwezigheid van griffier L.H.J. van Haarlem. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 april 2016.