ECLI:NL:CRVB:2016:1351

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
14/5569 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van WAO-uitkering op basis van medische en arbeidskundige conclusies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die het beroep tegen het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 25 augustus 2007 een WAO-uitkering vanwege psychische klachten, maar het Uwv heeft na onderzoek geconcludeerd dat zij per 29 mei 2013 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar energetische beperkingen niet goed zijn meegenomen en dat er medische onderbouwing ontbreekt voor de aangenomen belastbaarheid.

De Centrale Raad van Beroep heeft de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv bevestigd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd die haar stelling onderbouwen dat zij meer beperkt is dan aangenomen. De Raad concludeert dat de functies die aan appellante zijn voorgehouden wat betreft belasting geen overschrijding opleveren van haar belastbaarheid, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 15% blijft.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in aanwezigheid van griffier L.H.J. van Haarlem. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 april 2016.

Uitspraak

14/5569 WAO
Datum uitspraak: 15 april 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
20 augustus 2014, 14/1019 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. van den Os hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft op deze stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2016. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1. Appellante ontving in verband met psychische klachten vanaf 25 augustus 2007 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 28 maart 2013 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 mei 2013 beëindigd op de grond dat appellante per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante daartegen is bij besluit op bezwaar van 30 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Met betrekking tot het arbeidskundig onderzoek heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat in verband met haar energetische beperkingen ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Zij is van mening dat dit niet strookt met de psychiatrische expertise van psychiater H. Kondakçi van 8 december 2012. Daarnaast acht appellante zich in verband met de bijwerkingen van de medicatie voor haar psychische problemen niet in staat om te werken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
3.3.
Appellante heeft een besluit van het Uwv van 8 juni 2015 overgelegd. In dit besluit is aan appellante met ingang van 9 maart 2015 een WAO-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.4.
Het Uwv heeft een nader rapport van 11 september 2015 overgelegd waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat met ingang van 1 december 2014 sprake is van toegenomen klachten. Dat is geruime tijd na de datum in geding, 29 mei 2013. Deze verzekeringsarts vermeldt dat hij appellante zelf heeft gezien en onderzocht op 29 augustus 2013 en dat er op dat moment van een ernstig depressief beeld met psychotische kenmerken geen sprake was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 8 januari 2013 vastgesteld dat ten tijde in geding, 29 mei 2013, sprake is geweest van een dysthyme stoornis, diabetes en een persoonlijkheidsstoornis NAO met cluster C trekken. Hij heeft gemotiveerd dat er onvoldoende argumenten zijn voor een urenbeperking. De beperkingen voor het verrichten van arbeid zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 januari 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond, betrokkene onderzocht en kennis genomen van de beschikbare medische informatie. In zijn rapport van 20 november 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de primaire beoordeling. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat wat appellante heeft aangevoerd, geen reden vormt om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat zij als gevolg van medicijngebruik meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Verder ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv dat in de FML met het opnemen van afzonderlijke beperkingen in de rubrieken 1 en 2 voldoende rekening is gehouden met de door appellante ervaren energetische beperkingen. Uit de in hoger beroep overgelegde medische informatie, waaronder een brief van 17 augustus 2015 van psychiater S. van der Sluys-Heij, blijkt niet dat appellante reeds op de datum in geding, 29 mei 2013, meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen.
4.2.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat de aan appellante voorgehouden functies wat betreft belasting geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellante. Met de daarmee te realiseren verdiencapaciteit blijft de mate van arbeidsongeschiktheid onder de 15%.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK