ECLI:NL:CRVB:2016:1354

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
15 april 2016
Zaaknummer
14/6067 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van de WAO-uitkering en de medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant ontving sinds 16 januari 2003 een WAO-uitkering, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% vanwege diverse medische klachten, waaronder hartklachten, rugklachten en suikerziekte. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 27 oktober 2012, concludeerde de verzekeringsarts dat de medische situatie van appellant ongewijzigd was gebleven. Het Uwv besloot de WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, waarbij hij stelde volledig arbeidsongeschikt te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde echter de eerdere beoordeling, en het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. In beroep bij de rechtbank werd het standpunt van appellant niet gevolgd, en de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische belastbaarheid van appellant overtuigend hadden gemotiveerd.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn eerdere gronden en verzocht om raadpleging van een onafhankelijk deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht had bevestigd. Er waren geen nieuwe medische gronden of omstandigheden aangevoerd die de beoordeling door het Uwv onjuist maakten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

14/6067 WAO
Datum uitspraak: 15 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
23 september 2014, 13/6458 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.G. Pieper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2016. Voor appellant is verschenen mr. Pieper. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft vanaf 16 januari 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit hield verband met darm- en rugklachten en, vanaf november 2010, hartklachten. Verder is sprake van suikerziekte.
1.2.
Op 27 oktober 2012 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens een toename van de hartklachten. Na een medisch onderzoek is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat de medische situatie van appellant ten opzichte van de eerdere beoordeling ongewijzigd is gebleven en dat de beperkingen van appellant als weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 november 2011 ongewijzigd zijn. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid is berekend op ruim 52%. Bij besluit van 28 februari 2013 is appellant te kennen gegeven dat de WAO-uitkering ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd volledig arbeidsongeschikt te zijn. Naast de hartklachten, waardoor hij last heeft van pijn op de borst, moeheid en uitval van het linkerbeen, heeft hij klachten aan schouders en armen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische beoordeling bevestigd, na kennisneming van informatie van de behandelende sector. Het gaat daarbij om informatie van de huisarts van 23 juli 2013 en van de cardioloog van 8 oktober 2012. Bij besluit van 11 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 februari 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt, dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat, nog nadere informatie van de behandelend cardioloog van
20 juni 2013 en van 9 januari 2014 in geding gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 1 mei 2014 toegelicht waarom daarin geen aanleiding is gezien het ingenomen standpunt te herzien. Bij nader arbeidskundig onderzoek zijn enkele geselecteerde functies vervallen. Appellant blijft ongewijzigd ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische belastbaarheid van appellant op overtuigende wijze hebben gemotiveerd. Zo hebben zij rekening gehouden met de informatie van de cardioloog en van de huisarts en deze informatie op kenbare wijze betrokken bij hun medisch onderzoek. Verder is bij de beoordeling meegewogen dat bij appellant stents zijn geplaatst, en is rekening gehouden met de omstandigheid dat appellant last heeft van kortademigheid en pijn op de borst. In de informatie van de cardioloog van 9 januari 2014 en van 20 juni 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een bevestiging gezien van de medische grondslag van het bestreden besluit. Uit de stukken van de cardioloog blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de cardiale toestand van appellant zeer bevredigend is. Van een achteruitgang van de cardiale situatie rond de datum in geding is niet gebleken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de belastbaarheid, als vastgelegd in de geactualiseerde FML van 20 februari 2013, niet juist te achten. Verder heeft de rechtbank ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist geacht.
3. In hoger beroep heeft appellant de eerdere gronden gehandhaafd en de Raad verzocht om raadpleging van een onafhankelijk deskundige.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit bevestigd. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden volledig onderschreven. Zoals blijkt uit de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen hebben deze kennisgenomen van de beschikbare informatie van de behandelend sector en de informatie kenbaar bij de beoordeling meegewogen. Door appellant zijn in hoger beroep geen nieuwe medische gronden of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven de beoordeling door het Uwv onjuist te achten. Ook zijn er geen aanknopingspunten om appellant medisch niet in staat te achten de voorgehouden functies te vervullen. Voor het raadplegen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK