ECLI:NL:CRVB:2016:1354
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de herziening van de WAO-uitkering en de medische grondslag
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant ontving sinds 16 januari 2003 een WAO-uitkering, die laatstelijk was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55% vanwege diverse medische klachten, waaronder hartklachten, rugklachten en suikerziekte. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 27 oktober 2012, concludeerde de verzekeringsarts dat de medische situatie van appellant ongewijzigd was gebleven. Het Uwv besloot de WAO-uitkering ongewijzigd voort te zetten.
Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, waarbij hij stelde volledig arbeidsongeschikt te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde echter de eerdere beoordeling, en het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. In beroep bij de rechtbank werd het standpunt van appellant niet gevolgd, en de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische belastbaarheid van appellant overtuigend hadden gemotiveerd.
In hoger beroep handhaafde appellant zijn eerdere gronden en verzocht om raadpleging van een onafhankelijk deskundige. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht had bevestigd. Er waren geen nieuwe medische gronden of omstandigheden aangevoerd die de beoordeling door het Uwv onjuist maakten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.