ECLI:NL:CRVB:2016:1369
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.C. Bruning
- M.A.E. Adamsson
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies na ziekte
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 1 augustus 2011 ziek meldde vanwege klachten aan zijn rechterknie en elleboog. Na afloop van de wachttijd op 29 juli 2013 werd appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. Appellant heeft zich op 22 november 2013 opnieuw ziek gemeld, maar het Uwv concludeerde dat hij per 9 december 2013 weer geschikt was voor de eerder geduide functies. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaar ongegrond. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij niet in staat is om de geduide functies te vervullen en dat zijn beperkingen niet adequaat zijn meegewogen. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de bevindingen van de artsen van het Uwv, die appellant zorgvuldig hadden onderzocht. De Raad bevestigde dat appellant per 9 december 2013 terecht geschikt werd geacht voor de geduide functies en dat de beëindiging van het ziekengeld gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning als voorzitter, met M.A.E. Adamsson als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 13 april 2016.