ECLI:NL:CRVB:2016:1387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
15-4120 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens exploitatie hennepkwekerij en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) van appellanten, die bijstand ontvingen naar de norm voor gehuwden. De aanleiding voor de intrekking was de ontdekking van een hennepkwekerij in een loods van appellant door de politie op 21 mei 2013. Appellant had verklaard eigenaar te zijn van de hennepkwekerij en dat er op dat moment 100 hennepplanten aanwezig waren. De sociale recherche heeft vervolgens onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, wat leidde tot de conclusie dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van de inkomsten uit de hennepkwekerij.

Het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft op basis van deze bevindingen de bijstand van appellanten over de periode van 21 februari 2013 tot en met 20 mei 2013 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellanten hebben bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In hoger beroep hebben appellanten aangevoerd dat de vermelding van een verkeerde wettelijke grondslag in het besluit van het college niet als een kennelijke misslag kan worden aangemerkt en dat de periode van vier weken voor de voorbereidingen van de hennepkwekerij onterecht is vastgesteld.

De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de intrekking van de bijstand is gebaseerd op de schending van de inlichtingenverplichting. De vermelding van artikel 17, tweede lid, van de WWB in het bestreden besluit is inderdaad een kennelijke misslag, maar dit doet niets af aan de rechtmatigheid van de intrekking. De Raad heeft ook geoordeeld dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld door uit te gaan van een voorbereidingsperiode van vier weken, gezien de verklaringen van appellant en de werkzaamheden die hij heeft verricht. Het hoger beroep is dan ook ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd.

Uitspraak

15/4120 WWB
Datum uitspraak: 19 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
24 april 2015, 14/10086 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. T.E. van der Bent, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2016. Namens appellanten is verschenen mr. Van der Bent. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. W. Klein-Thijssen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Op 21 mei 2013 heeft de politie Hollands Midden in een loods van appellant op het adres [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen, bestaande uit 100 hennepplanten en 125 geruimde potten. Appellant heeft op 21 mei 2013 tegenover de politie verklaard dat hij eigenaar is van de hennepkwekerij, dat 30 tot 40 planten er acht weken staan, de rest van de planten drie weken en dat er nog geen oogst is geweest. Vervolgens heeft het Regionaal Instituut Sociale Recherche van de Directie Maatschappelijke Ontwikkeling, werkzaam voor en ten behoeve van de aangesloten gemeenten in de regio Midden Holland, waaronder de gemeente Gouda (sociale recherche), een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Daarbij is gebruik gemaakt van de bevindingen van de politie. Tevens heeft appellant op 5 juli 2013 bij de sociale recherche een verklaring afgelegd. De bevindingen van het onderzoek van de sociale recherche zijn neergelegd in een rapportage van 14 augustus 2013.
1.3.
Op grond van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 27 augustus 2013 de bijstand van appellanten over de periode van 21 februari 2013 tot en met 20 mei 2013 ingetrokken en de over deze periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 1.532,32 van appellanten teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 30 september 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag vastgesteld op € 1.532,13. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant een hennepkwekerij heeft geëxploiteerd en van deze activiteiten en de daaruit verkregen inkomsten in strijd met de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geen mededeling heeft gedaan aan het college. Hierdoor kan het college het recht op bijstand over de periode van 21 februari 2013 tot en met 20 mei 2013 niet vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij hebben, kort samengevat, aangevoerd dat het vermelden van artikel 17, tweede lid, van de WWB in het bestreden besluit niet als een kennelijke misslag kan worden aangemerkt, zodat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag berust. Verder is het college ten onrechte en zonder nadere onderbouwing uitgegaan van een periode van vier weken voor het voorbereiden en opbouwen van de hennepkwekerij.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het vermelden van artikel 17, tweede lid, van de WWB in het bestreden besluit niet leidt tot vernietiging van dat besluit. Uit de besluitvorming blijkt duidelijk dat aan de intrekking van de bijstand het schenden van de inlichtingenverplichting ten grondslag is gelegd. Zo is in het besluit van 27 augustus 2013 vermeld dat de bijstand is ingetrokken omdat appellanten niet hebben gemeld dat zij inkomsten hadden of hadden kunnen hebben uit een hennepkwekerij. In het advies van de bezwaarschriftencommissie is vervolgens overwogen dat appellanten, door na te laten opgave te doen van de kweek van hennepplanten, de op hen rustende inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de WWB hebben geschonden. Tevens wordt in het advies vermeld dat appellanten ook van de voorbereidende werkzaamheden melding hadden moeten maken aan het college. Zelfs in het bestreden besluit staat dat sprake is geweest van het schenden van de inlichtingenverplichting. Dat daarna vervolgens het tweede lid in plaats van het eerste lid van artikel 17 van de WWB wordt vermeld, berust, gelet op de heldere bewoordingen van het besluit van 27 augustus 2013, het advies en het bestreden besluit, op een kennelijke misslag.
4.2.
Vaststaat dat op 21 mei 2013 in de loods van appellant een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Appellant heeft van het exploiteren van deze kwekerij noch van het verrichten van voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van deze kwekerij melding gemaakt bij het college. Appellant heeft dan ook de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.3.
Blijkens het proces-verbaal van de politie van 21 mei 2013 heeft appellant verklaard dat een deel van de hennepplanten er op dat moment acht weken stond. Appellant heeft daarmee erkend dat hij in ieder geval van 21 maart 2013 tot 21 mei 2013 hennep heeft gekweekt. Aannemelijk is dat aan de daadwerkelijke inbedrijfstelling van de hennepkwekerij een periode van voorbereiding is voorafgegaan. In geschil is of het college het standpunt heeft kunnen innemen dat appellant op of rond 21 februari 2013 is gestart met de voorbereidingen voor (het opzetten van) de hennepkwekerij.
4.4.
Het college heeft niet onzorgvuldig gehandeld door uit te gaan van een voorbereidingsperiode van vier weken. Daarbij is van belang dat appellant op 21 mei 2013 bij de politie het volgende heeft verklaard. Appellant heeft de installatie aangelegd. Hij heeft tien lampen aangebracht, doorgeschakeld en aangesloten op vijf tijdklokken. Appellant, die elektricien is geweest, heeft via de stoppenkast van zijn vader de stroomvoorziening naar de loods aangelegd. In de loods heeft hij een nieuwe stoppenkast geïnstalleerd, en vandaar uit de stroom naar het deel van de loods geleid waar de kwekerij was ingericht. Voor de ventilatie heeft hij pijpen aangebracht van binnen naar buiten. Ten behoeve van de voeding van de planten heeft hij voorzien in een waterbak met een pompje en een slang. Verder heeft hij meststoffen en meerdere ziektebestrijdingsmiddelen aangeschaft en de planten besteld en opgehaald. Gelet op deze werkzaamheden heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat een voorbereidingsperiode van vier weken niet onredelijk is. Appellant heeft niet aan de hand van een administratie of anderszins aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een kortere voorbereidingsperiode. Hij heeft van de precieze start van zijn werkzaamheden ten behoeve van de kwekerij, van de daarvoor verrichte investeringen of van afspraken met afnemers geen objectiveerbare gegevens overgelegd. Daarmee heeft appellant voor het vaststellen van het aanvangstijdstip van de voorbereidingen voor de hennepkwekerij een bewijsrisico genomen waarvan de gevolgen geheel voor zijn rekening dienen te blijven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) S.W. Munneke

HD