ECLI:NL:CRVB:2016:1406
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake premie toegekend op basis van de Wet werk en bijstand voor arbeidsinschakeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had van 2 april 2013 tot 2 oktober 2013 werkzaamheden verricht op een leerwerkplek. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag had appellant een premie van € 360,- toegekend, gebaseerd op artikel 10a van de WWB, omdat hij had meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op betaald werk. Appellant was het niet eens met de hoogte van de premie en stelde dat hij recht had op een hogere premie op basis van artikel 31 van de WWB.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat de Re-integratieverordening niet voldeed aan de eisen van de WWB en dat hij een gerechtvaardigde verwachting had op een hoger premiebedrag. De Raad overwoog dat de gemeenteraad de vrijheid heeft om de premie naar eigen inzicht vast te stellen en dat er geen wettelijke verplichting is om aansluiting te zoeken bij het in artikel 31 van de WWB vermelde bedrag. De Raad concludeerde dat het college terecht de premie had vastgesteld op 50 procent van het maximum bedrag, en dat appellant geen recht had op een hoger bedrag.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.