ECLI:NL:CRVB:2016:146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
14/6353 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische beoordeling in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant had in 2010 een WAO-uitkering gekregen, maar meldde in 2012 een toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv besloot echter de uitkering ongewijzigd voort te zetten. Na bezwaar van appellant, dat ongegrond werd verklaard, stelde het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 65 tot 80%. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen medische gegevens waren die de claim van appellant over zijn depressie en andere klachten onderbouwden. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren tegen de medische beoordeling, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad bevestigde dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de zaak in een ander licht konden stellen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten opgelegd.

Uitspraak

14/6353 WAO
Datum uitspraak: 15 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2014, 13/2166 WAO (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.P.A. van Beers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 4 december 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitvoeriger weergave van relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Hier wordt volstaan met het volgende. Bij besluit van 21 mei 2010 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 6 maart 2007 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Naar aanleiding van een door het Uwv op 14 februari 2012 van appellant ontvangen melding dat met ingang van januari 2012 sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft het Uwv bij besluit van 12 oktober 2012 aan appellant meegedeeld dat zijn WAO-uitkering ongewijzigd zal worden voortgezet. Bij besluit van 20 februari 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit 12 oktober 2012 ongegrond verklaard. Hangende het tegen het besluit van 20 februari 2013 ingestelde beroep heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2013 (bestreden besluit) de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 13 maart 2012 vastgesteld op 65 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is - samengevat - overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de onderzoeksverslagen van de verzekeringsartsen en de beschikbare overige medische gegevens niet worden afgeleid dat de medische situatie van appellant per datum waarop hij zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld, te weten
14 februari 2012, wezenlijk anders was dan op 6 maart 2007, de datum waarop de eerdere WAO-beoordeling betrekking had. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat appellant zijn claim dat hij vanaf januari 2012 last heeft van een depressie als gevolg waarvan zijn mogelijkheden tot functioneren zijn afgenomen, niet met medisch objectieve gegevens heeft onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom op basis van een enkele SCL-90 niet kan worden aangenomen dat bij appellant sprake is van een depressie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant evenmin aannemelijk gemaakt dat zijn slaapstoornis, vermoeidheidsklachten en (sociale) angsten tot toegenomen beperkingen hebben geleid. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat in de klachten van appellant aanleiding is gezien tot het stellen van een urenbeperking van acht uur per dag (niet ’s nachts) en twintig uur per week. Voor een verdergaande urenbeperking, naast de ook in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 april 2010 opgenomen beperkingen op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Over de vraag of de geselecteerde functies passend zijn, heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van appellant in deze functies niet wordt overschreden. Dit heeft de rechtbank tot de slotsom geleid dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 65 tot 80% en dat het Uwv in het bestreden besluit de WAO-uitkering van appellant per 13 maart 2012 op goede gronden naar die mate van arbeidsongeschiktheid heeft herzien. Ten slotte heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv op te dragen het betaalde griffierecht aan appellant te vergoeden en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
3.1.
Ook in hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht het niet eens te zijn met de medische beoordeling. Hij is meer beperkt dan in de FML is neergelegd. Ook de urenbeperking is groter dan destijds aangenomen. Appellant heeft vernietiging van de aangevallen uitspraak bepleit voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Dat oordeel en de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen, zoals onder 2 samengevat weergegeven, worden onderschreven. De Raad maakt die overwegingen tot de zijne. Appellant heeft geen nadere medische gegevens in het geding gebracht die een ander licht op de zaak kunnen werpen.
4.2.
Gelet op overweging 4.1 slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) N. van Rooijen

AP