ECLI:NL:CRVB:2016:1486

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
14/6126 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een IVA-uitkering op basis van psychische problematiek en de rol van de verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer die sinds 2010 lijdt aan ernstige psychische problematiek als gevolg van encefalopathie. De werknemer had in 2011 een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA, maar deze was aanvankelijk afgewezen door het Uwv. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderbouwd hebben dat er een kans op verbetering van de arbeidsmogelijkheden van de werknemer bestaat. De behandelend psychiater had in brieven aangegeven dat de behandeling gericht was op stabilisatie van de situatie en dat er geen duidelijke verbetering te verwachten was. De Raad oordeelde dat het Uwv de werknemer ten onrechte niet met ingang van 15 april 2013 in aanmerking had gebracht voor de IVA-uitkering, en heeft het besluit van het Uwv vernietigd. De Raad heeft tevens de proceskosten van de appellante toegewezen, die in totaal € 2.976,- bedragen.

Uitspraak

14/6126 WIA
Datum uitspraak: 22 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 26 september 2014, 13/3151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante (stichting)] "[Appellante]" te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Als partij heeft tevens aan het geding deelgenomen [naam werknemer] te [woonplaats] (werknemer).
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.E. Gilden hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Namens appellante zijn verschenen [naam manager], manager [naam afdeling] en [naam stagiaire], stagiaire, bijgestaan door mr. Gilden. Namens [naam werknemer] is [naam echtgenote], echtgenote, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.
De heer [naam werknemer] (werknemer) was laatstelijk werkzaam als beveiliger voor 32 uur per week en is op 19 juli 2010 uitgevallen wegens psychische problematiek. Werknemer heeft op 31 augustus 2011 een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na een verkorte wachttijd als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Wet WIA, omdat sprake zou zijn van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Daartoe heeft hij bij de aanvraag een eigen verklaring, een verklaring van zijn echtgenote, alsmede informatie van de internist, psycholoog en de psychiater, gevoegd en een verklaring van de bedrijfsarts van 30 augustus 2011. De bedrijfsarts heeft hierbij verklaard dat werknemer ernstig beperkt is in het functioneren en niet belastbaar is.
1.2.
Bij besluit van 19 oktober 2011 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Daarbij heeft het Uwv zich gebaseerd op de bevindingen en conclusies van een verzekeringsarts, neergelegd in het rapport van 23 september 2011. Hierin heeft de verzekeringsarts uiteengezet dat bij werknemer sprake is van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld op basis waarvan het aannemelijk is dat werknemer volledig arbeidsongeschikt is. Omdat er een intensieve behandeling loopt in combinatie met farmacotherapie, waarna nog aanvullende therapieën zullen volgen, komt de verzekeringsarts tot de conclusie dat herstel niet uitgesloten is te achten.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag van werknemer om een uitkering op grond van de Wet WIA heeft de verzekeringsarts in haar rapport van 31 mei 2012 aangegeven dat werknemer bekend is met dissociatieve klachten bij een moeilijke jeugd en dat werknemer in 2008 een misdrijf is overkomen, waarna werknemer PTSS-klachten, bestaande uit paniek- en angstklachten, depressiviteit en apathie, heeft gekregen. Ondanks behandelingen heeft werknemer forse terugvallen gehad. Ten tijde van de WIA-beoordeling was hij opgenomen in een centrum voor neuropsychiatrie. De verzekeringsarts heeft werknemer wegens opname in de kliniek voor geestelijke gezondheid, telefonisch gesproken en heeft de informatie van
6 april 2012 van de psychiater van de kliniek bestudeerd. Zij acht werknemer op basis van de klinische behandeling volledig arbeidsongeschikt op medische gronden wegens de aanzienlijke (psychische) problematiek en wankel evenwicht. In verband met het behandelresultaat is een heronderzoek na een half jaar gepland. Er is geen sprake van duurzame arbeidsbeperkingen. Bij besluit van 1 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat werknemer met ingang van 16 juli 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt door appellante. Bij besluit van 29 oktober 2012 (bestreden besluit) is dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
De voorgenomen herbeoordeling heeft op 22 februari 2013 plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft mede op basis van informatie van 20 maart 2013 van de psychiater van de kliniek, geconcludeerd dat sprake is van een wankel evenwicht waarbij naast cognitieve klachten en beperkingen als gevolg van de anoxische encefalopathie, er psychische klachten blijven bestaan waarbij werknemer een matig/laag activiteitenniveau heeft. Omdat de psychiater werknemer heeft verwezen naar een revalidatietraject waarvan een gunstig effect wordt verwacht wat betreft de ervaren vermoeidheid en stemmingsklachten, is er volgens de verzekeringsarts een verbetering van de belastbaarheid te verwachten en wordt werknemer belastbaar geacht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld en neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 april 2013. Met deze FML heeft de arbeidsdeskundige geen functies kunnen selecteren. Bij besluit van 26 april 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd op 100% is vastgesteld.
1.5.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat de situatie van werknemer niet meer is verbeterd, ook niet na de opname. Zowel uit informatie van 20 maart 2013 als uit een nadere brief van 8 juli 2013 van de psychiater van de kliniek waar werknemer was opgenomen, blijkt dat behandeling gericht is op handhaving van de huidige situatie, stabilisatie van de stemming en resocialisatie richting de thuissituatie. Gezien de aard en duur van de klachten valt geen duidelijke verbetering te verwachten voor wat betreft de psychische belastbaarheid. Ook uit het arbeidsgeneeskundige rapport van 25 juli 2013 van Ergatis blijkt dat de prognose van de belasting nihil is en dat werknemer voldoet aan de IVA-criteria.
1.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 september 2013 aangegeven dat de prognose van verbetering pas intreedt na deelname aan het revalidatietraject van welk traject werknemer heeft afgezien. Zolang dit traject niet is gevolgd is verbetering te verwachten. Bij besluit van 11 september 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden nu werknemer is onderzocht en informatie van de behandelend psychiater alsmede een rapport van 25 juli 2013 van Ergatis is betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de conclusies van de verzekeringsartsen aangaande een niet uit te sluiten verbetering van de belastbaarheid van werknemer, voor onjuist te houden. Nu de psychiater heeft gesteld dat werknemer baat kan hebben bij het aanleren van strategieën in het omgaan met vertraagde informatieverwerking en verhoogde vermoeibaarheid en het omgaan met druk, is terecht gesteld dat voor werknemer mogelijkheid tot behandeling bestaat in de vorm van een revalidatietraject. Niet is gebleken dat de behandeling in de vorm van dit revalidatietraject niet tot (enig) resultaat zal leiden.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bij de vraag inzake de duurzaamheid van de beperkingen, slechts gaat om verbetering van de belastbaarheid die van invloed is op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven verwachting dat door het volgen van het revalidatietraject de urenbeperking zal vervallen, is onvoldoende onderbouwd. Uit de informatie van de behandelend sector kan dit niet worden afgeleid. Het door de psychiater voorgestelde revalidatietraject was (slechts) gericht op stabilisatie waarbij verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten was. Dit blijkt ook uit het arbeidsgeneeskundig rapport van 25 juli 2013 van Ergatis. Daarnaast resteren, indien sprake is van vermindering van de urenbeperking, er diverse beperkingen die op zich zelf al tot volledige arbeidsongeschiktheid leiden. Tot slot heeft appellante erop gewezen dat inmiddels bij besluit van 18 mei 2015 aan werknemer met ingang van 8 mei 2015 een IVA-uitkering is toegekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
4.2.
In de uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:BH1896) is overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
4.3.
De Raad komt, in het licht van de onder 4.2 genoemde rechtspraak, anders dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak, tot het oordeel dat de door de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) in de rapporten van 15 april en 9 september 2013 geuite verwachting dat door het volgen van een revalidatietraject in het komend jaar dan wel in het jaar daarop volgend een relevante afname van de arbeidsbeperkingen van werknemer te verwachten is, niet berust op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij werknemer aan de orde zijn. De verzekeringsartsen hebben de prognose gebaseerd op brieven van 20 maart 2013 en 8 juli 2013 van de behandelend psychiater M. Ch. Doorakkers. Uit deze informatie kan niet worden geconcludeerd dat na het volgen van een revalidatiebehandeling, verbetering van de functionele arbeidsmogelijkheden van werknemer is te verwachten. In de brief van 20 maart 2013 heeft psychiater Doorakkers als prognose aangegeven dat gelet op de duur en aard van de klachten slechts een beperkte vooruitgang is te verwachten waarbij is ingezet op dagbesteding als eerste stap naar resocialisatie. De verwachting is dat de neuropsychiatrische gevolgen van de encephalopathie belemmerend zullen blijven. In een vervolgbrief van 8 juli 2013 heeft deze psychiater aangegeven dat geen duidelijke verbetering te verwachten is en dat behandeling gericht is op handhaving van de situatie en stabilisatie. De dagbesteding die werknemer volgt, vergt van hem een hoge psychische belasting. Gelet op deze informatie, het beoordelingskader van de IVA, en voornoemde rechtspraak had het op de weg van de verzekeringsartsen gelegen om de behandelend sector te bevragen of met de behandeling tevens een afname van de arbeidsbeperkingen beoogd was en een onderbouwing te geven dat aan die betreffende verbeteringen relevantie toekomt voor de beoordeling van de mogelijkheden die werknemer heeft om weer aan het arbeidsleven deel te nemen.
4.4.
Onder verwijzing naar het motiveringsgebrek en de omstandigheden dat werknemer sinds 2010 werknemer bekend is met een ernstige psychische problematiek met neuropsychiatrische gevolgen van de encephalopathie welke gevolgen volgens de behandelend sector altijd belemmerend zullen blijven, hij diverse malen opgenomen is geweest, en de behandelend sector bij brief van 8 juli 2013 heeft aangegeven dat behandeling nu is gericht op stabilisatie van de situatie, het Uwv met ingang van 8 mei 2015 een IVA-uitkering aan werknemer heeft toegekend en het nu verstreken tijdsverloop, ziet de Raad geen aanleiding het Uwv in de gelegenheid te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen. Dit betekent dat het Uwv werknemer van appellante ten onrechte niet reeds met ingang van 15 april 2013, de datum van het onderzoek van de verzekeringsarts, in aanmerking heeft gebracht voor een IVA-uitkering.
4.5.
Op grond van wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep en moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Het beroep van appellante is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De Raad ziet voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 26 april 2013 te herroepen en te bepalen dat werknemer met ingang van 15 april 2013 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.
5. Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente wordt afgewezen. De WIA-uitkering, waarover in deze procedure een oordeel is gegeven, betreft immers niet een aanspraak van appellante jegens het Uwv. Voorts is niet bekend of het Uwv al een toerekeningsbesluit wat betreft appellante heeft genomen en of er al daadwerkelijk verhaald is. Voor zover het Uwv naar aanleiding van deze uitspraak een nader besluit wat betreft het verhaal dient te nemen, zal bij het nemen van een nader besluit het Uwv tevens aandacht moeten besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
6. Ten slotte zal de Raad het Uwv veroordelen in de kosten die appellante in verband met de kosten in bezwaar, beroep en hoger beroep heeft moeten maken. De kosten in bezwaar voor verleende rechtsbijstand worden begroot op € 992,-. De proceskosten voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep worden begroot op € 992,- in beroep en € 992,- in hoger beroep, in totaal € 2.976,-. Van andere te vergoeden kosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 11 september 2013;
  • herroept het besluit van 26 april 2013 en bepaalt dat werknemer met ingang van 15 april 2013 recht heeft op een IVA-uitkering;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 2.976,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 811,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en L. Koper en
R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2016.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) R.I. Troelstra

MO