In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan een werknemer die sinds 2010 lijdt aan ernstige psychische problematiek als gevolg van encefalopathie. De werknemer had in 2011 een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA, maar deze was aanvankelijk afgewezen door het Uwv. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderbouwd hebben dat er een kans op verbetering van de arbeidsmogelijkheden van de werknemer bestaat. De behandelend psychiater had in brieven aangegeven dat de behandeling gericht was op stabilisatie van de situatie en dat er geen duidelijke verbetering te verwachten was. De Raad oordeelde dat het Uwv de werknemer ten onrechte niet met ingang van 15 april 2013 in aanmerking had gebracht voor de IVA-uitkering, en heeft het besluit van het Uwv vernietigd. De Raad heeft tevens de proceskosten van de appellante toegewezen, die in totaal € 2.976,- bedragen.