ECLI:NL:CRVB:2016:1488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
14/6237 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-vervolguitkering, maar appellant betwistte de hoogte van deze uitkering en de medische beoordeling die hieraan ten grondslag lag. Appellant stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en dat de artsen van het Uwv meer beperkingen hadden moeten aannemen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 15 april 2016 behandeld. Tijdens de zitting is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en het Uwv was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld, waaronder het eindverslag van de sociale activering en de medische klachten die appellant ervaart. De Raad concludeert dat het Uwv zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de medische beoordeling juist is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6237 WIA
Datum uitspraak: 15 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
3 oktober 2014, 14/2014 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een aanvullend stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 21 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 april 2011 op grond van artikel 54 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) recht is ontstaan op een WGA-uitkering tot 2 september 2013. Aan dit besluit ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag op basis waarvan is vastgesteld dat appellant 60,61% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 19 juni 2013 is vastgesteld dat appellant vanaf 2 september 2013 in aanmerking komt voor een
WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
1.2.
Appellant heeft bij brief van 19 september 2013 verzocht om een herbeoordeling. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 17 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de
WGA-vervolguitkering van appellant niet wijzigt aangezien de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onveranderd 55-65% is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 28 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte over voldoende gegevens om tot een afgewogen oordeel te komen omtrent de beperkingen van appellant. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn beperkingen ernstiger zijn of dat hij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voorts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd in medisch opzicht voor appellant niet passend zijn.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk toegenomen arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant het eindverslag van de sociale activering van 6 november 2015 overgelegd, waaruit volgt dat appellant veel last ervaart van zijn psychische en fysieke klachten. Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn psychische klachten zijn toegenomen. Hij stond medio augustus 2013 onder behandeling van een psychiater en kreeg medicatie voorgeschreven. Voorts was appellant voor zijn rugklachten vanaf september 2013 onder behandeling bij een fysiotherapeut. Appellant heeft tevens last van diabetes en zijn cholesterolgehalte is niet in orde, waarvoor medicatie aan hem is voorgeschreven. Appellant is dan ook van mening dat zijn gezondheid is verslechterd en dat de artsen van het Uwv meer beperkingen hadden moeten aannemen. Appellant voert aan dat hij niet in staat is de geduide functies in de daaraan verbonden urenomvang te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is te oordelen dat de medische beoordeling onjuist is. De Raad sluit zich aan bij de overwegingen 1.7 tot en met 1.13 van de aangevallen uitspraak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep beschikte bij de beoordeling over recente informatie van de behandelend sector, heeft deze informatie kenbaar bij zijn beoordeling betrokken en heeft inzichtelijk gemotiveerd dat de klachten van appellant geen aanleiding geven om verdergaande beperkingen aan te nemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht de functies die aan bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt geacht voor appellant.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en P. Vrolijk en
L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM