ECLI:NL:CRVB:2016:1565

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
29 april 2016
Zaaknummer
13/4582 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling van diabetes mellitus

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellant, die zich ziek had gemeld wegens klachten van diabetes mellitus, had recht op een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant geschikt was voor passende functies, wat resulteerde in een verlies aan verdiencapaciteit van 78,75%. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij betwistte de afwezigheid van een urenbeperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en het oordeel van de rechtbank over het ziekteverzuim. De Raad heeft een onafhankelijke medisch deskundige benoemd, dr. Th.M. Erwteman, die concludeerde dat er sprake was van een aanvaardbaar gereguleerde diabetes mellitus. De deskundige vond de motivering van de verzekeringsartsen overtuigend en het rapport was inzichtelijk en consistent.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat er geen aanleiding was om het rapport van de deskundige niet te volgen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak diende te worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/4582 WIA
Datum uitspraak: 22 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 juni 2013, 12/7200 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Gadzo, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft gereageerd.
De zaak is behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 17 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. Gadzo. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
Het Uwv heeft een vraag van de Raad over het ter zitting overgelegde besluit van 21 januari 2014 beantwoord, waarop appellant een reactie heeft gegeven.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De door de Raad als deskundige benoemde dr. Th.M. Erwteman, internist-medisch adviseur, heeft op 28 december 2015 rapport uitgebracht.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 11 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gadzo. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als financieel directeur. Appellant heeft zich op
2 september 2010 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet bij het Uwv ziek gemeld wegens klachten van ontregelde diabetes mellitus.
1.2.
Bij besluit van 24 augustus 2012 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 augustus 2012 recht is ontstaan op een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij besluit van 28 november 2012 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van
22 november 2012 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij het standpunt ingenomen dat appellant geschikt is te achten voor passende functies, resulterend in een verlies aan verdiencapaciteit van 78,75%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van appellant, waaronder de frequentie van de hypo’s met hypo unawareness. De verzekeringsartsen hebben informatie van de behandelend internist betrokken bij de beoordeling. De door appellant overgelegde informatie in beroep geeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid van appellant zoals in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen. Voorts heeft de rechtbank gewezen op de vaste rechtspraak van de Raad dat een verzuim van gemiddeld minder dan 25% per week niet als zodanig excessief ziekteverzuim wordt aangemerkt dat daardoor van een werkgever niet meer kan worden verlangd een werknemer in dienst te nemen. Bij de motivering waarom een ziekteverzuim van 25% of meer bij appellant niet valt te verwachten is de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht uitgegaan van de overzichten van de bloedsuikerspiegelwaarden over de maanden oktober en november 2012. Deze overzichten liggen dichter bij de datum in geding dan de overige overzichten. De rechtbank heeft voorts de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het Uwv voldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen. Ten onrechte is bij appellant geen urenbeperking opgenomen in de FML. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat geen sprake is van excessief ziekteverzuim.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4.1.
Onder verwijzing naar wat ter zitting in verband met het procesbelang van appellant over het besluit van 21 januari 2014 naar voren is gebracht, aanvaardt de Raad dat appellant onverminderd een belang bij het ingestelde (hoger) beroep heeft. Daarbij komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.2.
De Raad heeft aanleiding gezien een onafhankelijke medisch deskundige te benoemen.
4.3.
In zijn rapport van 28 december 2015 concludeert deskundige Erwteman, die de beschikking had over de gegevens van de appellant behandelend internist en over de door appellant ter beschikking gestelde lijsten van gemeten bloedwaarden, dat bij appellant bij onderzoek sprake was van een aanvaardbaar gereguleerde diabetes mellitus. Op de datum in geding, 30 augustus 2012, was de diabetes mellitus waarschijnlijk minder goed gereguleerd dan thans het geval, aldus de deskundige, die daarbij ook heeft opgemerkt dat exacte getallen uit die periode ontbreken. Op basis van de mededeling van appellant dat de situatie ten tijde van het onderzoek door Erwteman niet wezenlijk is veranderd in vergelijking met de situatie op de datum in geding, zij het dat hypo’s omstreeks die tijd vaker voorkwamen dan ten tijde van dat onderzoek, heeft Erwteman de vraagstelling beantwoord op grond van de bevindingen van zijn onderzoek. De deskundige kan zich vinden in de door de verzekeringsartsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid.
4.4.
De door de deskundige gebezigde motivering is overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Ook anderszins zijn geen omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven het rapport niet te volgen. Daarbij wijst de Raad erop dat, hoewel exacte getallen over de bloedwaarden op of omstreeks de in het geding zijnde datum kennelijk niet ter beschikking van de deskundige stonden, dergelijke gegevens onder meer over oktober en november 2012 wel beschikbaar waren.
Nu ook van een situatie als bedoeld in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten ten tijde van de datum in geding geen sprake was, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
H. van Leeuwen als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) L.H.J. van Haarlem

UM