ECLI:NL:CRVB:2016:1654
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op basis van gezamenlijke huishouding
Op 3 mei 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad. De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 30 december 2014 het beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ongegrond verklaarde. Appellante had zich op 21 november 2013 gemeld voor bijstand en haar aanvraag op 16 januari 2014 ingediend. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon, H.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante en H gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat voldoet aan het criterium voor een gezamenlijke huishouding. De Raad heeft ook overwogen dat er sprake was van wederzijdse zorg tussen appellante en H, ondanks de argumenten van appellante dat zij in een noodsituatie verkeerde en geen relatie met H had. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de feiten en omstandigheden wijzen op wederzijdse zorg, zoals het delen van huishoudelijke taken en financiële verantwoordelijkheden.
De Raad heeft geoordeeld dat appellante geen zelfstandig subject van bijstand was en dat de afwijzing van de aanvraag door het college terecht was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.