ECLI:NL:CRVB:2016:1673
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet-gemelde geldtransacties
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 10 mei 2004 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college ontving echter meldingen van verdachte geldtransacties van appellante, die plaatsvonden tussen 4 november 2006 en 7 januari 2012. Deze transacties betroffen in totaal 32 verdachte overboekingen, variërend van € 50,- tot € 10.000,-, met een totaalbedrag van € 66.167,17. Naar aanleiding van deze meldingen heeft de Dienst Werk en Inkomen (DWI) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellante.
Appellante verklaarde dat het geld dat zij overmaakte niet van haar was en dat zij hiervoor betaald kreeg. Het college concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door deze transacties niet te melden, en besloot de bijstand over verschillende maanden te herzien en terug te vorderen. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij zij oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat de transacties geen invloed hadden op haar recht op bijstand.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad benadrukte dat appellante, ondanks haar slechte kennis van de Nederlandse taal, verantwoordelijk was voor het zoeken van hulp bij het begrijpen van de toekenningsbesluiten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.