ECLI:NL:CRVB:2016:1674
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen maatregel van 100% bijstandsverlaging wegens weigering concreet werkaanbod
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een maatregel van 100% bijstandsverlaging die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is opgelegd. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had arbeidsverplichtingen. In mei 2013 heeft appellant gesprekken gevoerd met een potentiële werkgever over een functie als Tuinbouwmedewerker snijbonen. Tijdens deze gesprekken heeft appellant aangegeven dat hij van plan was terug te keren naar zijn eigen land en dat de vacature niet geschikt voor hem was. Ondanks een herhaald aanbod van de werkgever om in dienst te treden, heeft appellant dit aanbod geweigerd. Het college heeft daarop besloten om de bijstand van appellant met 100% te verlagen voor de duur van één maand, omdat hij algemeen geaccepteerde arbeid had geweigerd.
De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij geen concreet werkaanbod heeft geweigerd, maar slechts een toezegging heeft gekregen voor een mogelijke toekomstige werkgelegenheid. De Centrale Raad van Beroep bevestigt echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant wel degelijk een concreet werkaanbod heeft ontvangen en dit heeft geweigerd. De Raad stelt vast dat de gespreksverslagen, hoewel niet ondertekend, voldoende bewijs leveren voor de weigering van appellant om de aangeboden functie te aanvaarden. De Raad komt tot de conclusie dat het college terecht de bijstand heeft verlaagd en bevestigt de aangevallen uitspraak.