ECLI:NL:CRVB:2016:1675

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
15-5109 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht buiten behandeling gelaten aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant had tot 1 augustus 2014 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen en had op 4 augustus 2014 een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de aanvraag van de appellant buiten behandeling gesteld, omdat hij niet tijdig het besluit met betrekking tot het einde van zijn WW-uitkering had ingeleverd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van de appellant beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte de aanvraag buiten behandeling had gelaten. De Raad stelde vast dat de einddatum van de WW-uitkering van de appellant in het landelijk gegevensregister Suwinet stond vermeld en dat er geen gegronde reden was om aan de juistheid van deze gegevens te twijfelen. Het college had verklaard dat het opvragen van het besluit met betrekking tot de einddatum van de WW-uitkering niet nodig was, omdat deze informatie al beschikbaar was in Suwinet. De Raad concludeerde dat het college niet had mogen eisen dat de appellant het besluit over de WW-uitkering aanleverde, aangezien de benodigde informatie al beschikbaar was.

De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het college werd opgedragen om een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 2 oktober 2014. Tevens werd het college gelast om het griffierecht aan de appellant te vergoeden.

Uitspraak

15/5109 WWB
Datum uitspraak: 10 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 juni 2015, 15/487 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. van Golberdinge.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft tot 1 augustus 2014 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen.
1.2.
Op 4 augustus 2014 heeft appellant zich gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3.
Bij brief van 15 september 2014 heeft het college appellant verzocht om onder andere het besluit met betrekking tot het einde van de WW-uitkering voor 29 september 2014 op te sturen. Het college heeft appellant erop gewezen dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als hij niet op tijd reageert of niet alle gegevens inlevert. Appellant heeft het gevraagde besluit niet binnen de gestelde termijn ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 2 oktober 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant buiten behandeling gesteld. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant het gevraagde besluit met betrekking tot het einde van de WW-uitkering niet binnen de gestelde termijn heeft overgelegd. Deze was volgens het college noodzakelijk om te beoordelen of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van het besluit, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
In artikel 53a, eerste lid, van de WWB is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: ‘Onverminderd artikel 30c, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI), bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt. De gegevens en bewijsstukken worden door het college niet verkregen van de belanghebbende voor zover ze zijn verkregen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering (Uwv)…’.
4.3.
Appellant heeft in de eerste plaats aangevoerd dat het opvragen van het besluit met betrekking tot het einde van de WW-uitkering niet nodig was omdat de einddatum van de WW-uitkering via het landelijk gegevensregister Suwinet kan worden verkregen.
4.4.
In artikel 5.2a, eerste lid, van het Besluit van 20 december 2001 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI) is, voor zover hier van belang, bepaald dat in bijlage II bij dit besluit wordt vermeld welke soort gegevens op grond artikel 53a, eerste lid, van de WWB niet van de belanghebbende worden verkregen en uit welke bron deze gegevens afkomstig zijn. In die bijlage II, getiteld ‘Overzicht gegevens eenmalige uitvraag: gegevens en herkomst (als bedoeld in artikel 5.2a, eerste lid, Besluit SUWI)’, zoals deze luidde ten tijde hier van belang, staat bij de bron UWV vermeld: ‘gegevens over uitkeringen’.
4.5.
Het college heeft ter zitting van de Raad desgevraagd verklaard dat het doel van het opvragen van het besluit met betrekking tot het einde van de WW-uitkering uitsluitend was om de einddatum van de WW-uitkering vast te stellen. Het college heeft daarbij opgemerkt dat die einddatum weliswaar in Suwinet staat, maar dat de in Suwinet vermelde gegevens onvoldoende betrouwbaar worden geacht. Om die reden vraagt het college altijd het onderliggende besluit op.
4.6.
Uit 4.5 volgt dat niet in geschil is dat de periode waarover appellant een WW-uitkering heeft ontvangen in Suwinet stond vermeld. In het dossier zijn geen aanknopingspunten gevonden voor de veronderstelling dat de in Suwinet vermelde einddatum van de
WW-uitkering een andere was dan daarin vermeld, dan wel dat er gegronde reden bestond om aan de juistheid van die einddatum te twijfelen. Onder deze omstandigheden was het bepaalde in artikel 5.2a eerste lid, Besluit SUWI, in samenhang met het in de bijlage II vermelde over gegevens over uitkeringen van het UWV, onverkort van toepassing.
4.7.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het WW-besluit wel mocht worden opgevraagd omdat ‘besluit’ niet in voormelde bijlage is vermeld. Dit standpunt is niet juist. De bijlage II was ten tijde hier van belang zo ruim geformuleerd dat ook het WW-besluit daaronder moest worden begrepen.
4.8.
Wat onder 4.2 tot en met 4.7 is overwogen betekent dat het besluit met betrekking tot de einddatum van de WW-uitkering in dit geval niet nodig was om de aanvraag van appellant inhoudelijk te beoordelen.
4.9.
Uit 4.8 volgt, gelet op wat onder 4.1 is overwogen, dat de eerste beroepsgrond van appellant slaagt. Wat appellant heeft aangevoerd over de verlenging van de hersteltermijn behoeft daarom geen bespreking meer.
4.10.
Wat onder 4.2 tot en met 4.9 is overwogen betekent dat het college ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Vervolgens moet worden bezien welk vervolg hieraan moet worden gegeven. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen in dit geval niet in stand worden gelaten en de Raad beschikt over onvoldoende gegevens om zelf in de zaak te voorzien. Toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus acht de Raad niet aangewezen, aangezien het college nog niet inhoudelijk op de aanvraag heeft beslist. De Raad zal het college opdracht geven om een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 oktober 2014.
5. Niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 december 2014;
- draagt het college op een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 2 oktober
2014 te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door F. Hoogendijk, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2016.
(getekend) F. Hoogendijk
(getekend) J.L. Meijer

HD