ECLI:NL:CRVB:2016:1706
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- P.W. van Straalen
- J.T.H. Zimmerman
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens onvoldoende feitelijke grondslag voor gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 2 maart 2010 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had vier kinderen. De zaak kwam aan het licht na een anonieme melding dat een man, G. [L.], bij appellante en haar kinderen woonde. Het Drechtstedenbestuur heeft daarop een onderzoek ingesteld, wat leidde tot de conclusie dat appellante de inlichtingenverplichting had geschonden. Het bestuur besloot de bijstand van appellante in te trekken en terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat de bevindingen onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat L bij haar woonde. De Raad oordeelde dat het bestuur onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat L zijn hoofdverblijf had op het adres van appellante. De verklaringen van appellante en de getuigen waren niet voldoende om te concluderen dat L daadwerkelijk bij appellante woonde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waarbij het besluit van het bestuur werd herroepen.
Daarnaast werd het bestuur veroordeeld tot vergoeding van schade aan appellante, inclusief wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures en de noodzaak voor het bestuur om voldoende bewijs te leveren bij besluiten die belastend zijn voor de burger.