ECLI:NL:CRVB:2016:1720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 mei 2016
Publicatiedatum
12 mei 2016
Zaaknummer
15-3446 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de oplegging van een maatregel op bijstandsverlening wegens verondersteld zeer ernstig misdragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de maatregel die aan betrokkene was opgelegd, namelijk een verlaging van de bijstand met 100% voor de duur van een maand, niet terecht was. De aanleiding voor deze maatregel was het veronderstelde zeer ernstig misdragen van betrokkene tijdens gesprekken met consulenten van Menswel en de gemeente. Appellant stelde dat betrokkene zich agressief en onfatsoenlijk had gedragen, maar de rechtbank oordeelde dat deze gedragingen niet objectief als zeer ernstig misdragen konden worden gekwalificeerd. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat er sprake was van agressief verbaal geweld. De Raad benadrukte dat onfatsoenlijk gedrag niet automatisch als onacceptabel kan worden beschouwd in de context van de WWB. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die op € 992,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan op 3 mei 2016.

Uitspraak

15/3446 WWB
Datum uitspraak: 3 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 7 april 2015, 14/2362 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Roerdalen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.B. Bogaart een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J.A.M. Gielen en A.J.G.M. Kuijpers. Voor betrokkene is verschenen mr. R.J. van der Heijden, advocaat en opvolgend gemachtigde.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontvangt sinds 24 juli 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Bij besluit van 9 september 2013 heeft appellant betrokkene voor de periode van 24 juli 2013 tot 24 juli 2015 ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van de WWB. Geen ontheffing is verleend van de verplichting gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling. Betrokkene is aangemeld voor een traject bij Menswel en is op
10 september 2013 gestart met een timmerproject.
1.2.
Bij besluit van 28 april 2014 heeft appellant de bijstand van betrokkene met ingang van
1 april 2014 voor de duur van een maand verlaagd met 100%. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat betrokkene zich tijdens de gesprekken op 8 oktober 2013 en 14 januari 2014 met een consulente van Menswel en zijn contactpersoon bij de gemeente zeer ernstig heeft misdragen. Ook tijdens een intakegesprek op 31 maart 2014 met een consulente van Westrom, in het kader van een nieuw re-integratietraject, heeft betrokkene zich zeer ernstig misdragen. Daarnaast wordt betrokkene verweten dat hij felle en beschuldigende
e-mailberichten aan zijn contactpersoon bij de gemeente heeft gestuurd.
1.3.
Bij besluit van 22 juli 2014, voor zover hier van belang, heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 28 april 2014 gedeeltelijk gegrond verklaard en de maatregel gematigd tot 50% gedurende een maand.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 juli 2014 - voor zover dit ziet op het opleggen van een maatregel - vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van betrokkene te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat uit de gedingstukken niet blijkt welke gedragingen van betrokkene kunnen worden gekwalificeerd als zeer ernstig misdragen. De betrokkene verweten gedragingen zijn onvoldoende geobjectiveerd.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de gedragingen van betrokkene in de onder 1.2 genoemde gesprekken, alsmede de uitlatingen in een e-mailbericht van 2 april 2014, zowel op zichzelf als gezamenlijk bezien, als zeer ernstig misdragen moeten worden aangemerkt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Artikel 18, tweede lid, van de WWB, voor zover hier van belang, bepaalt dat indien de belanghebbende de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, het college de bijstand verlaagt overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB. Van een verlaging wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4.2.
De in artikel 8, eerste lid, onder b, van de WWB bedoelde verordening is de Maatregel- en boeteverordening Wwb/Ioaw/Ioaz Roerdalen 2013 (Verordening). Ingevolge artikel 11 van de Verordening leidt het zeer ernstig misdragen tegenover het college of zijn medewerkers tot het opleggen van een maatregel van 100% gedurende een maand. Onder zeer ernstig misdragen wordt in de Verordening verstaan agressie en (verbaal) geweld waarbij een medewerker psychisch of fysiek wordt lastiggevallen, bedreigd of aangevallen, onder omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met de te vervullen functie van de medewerker (van de eigen organisatie of van de ketenpartners).
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 29 juli 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD7970) is aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 18, tweede lid, van de WWB voldaan indien sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van een of meer van de in dat artikellid bedoelde verplichtingen met als verzwarende omstandigheid dat sprake is van agressief, aan de betrokkene toe te rekenen gedrag jegens het college en bij de uitvoering van de WWB betrokken personen dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.
4.4.
Appellant heeft de besluitvorming gebaseerd op de verslagen van de onder 1.2 vermelde gesprekken, alsmede op de inhoud van een e-mailbericht van betrokkene van 2 april 2014.
4.4.1.
De consulente van Menswel heeft met betrekking tot het op 8 oktober 2013 met betrokkene gevoerde gesprek het volgende vermeld: “
Ondergetekende heeft de heer [Betrokkene] uitgelegd dat hij deelneemt aan een traject sociale activering en dat dit verbonden is aan de uitkering. De heer [Betrokkene] reageert hier zowel verbaal als non-verbaal zeer agressief op. Hij zegt onder andere dat hij geen uitkering meer nodig heeft ‘als het zo moet’ en hij wel gaat werken. (…) Op het moment dat de heer [Betrokkene] weer wat rustiger is, wordt samen met hem afgesproken dat het traject bij Menswel tot medio januari 2014 gecontinueerd wordt”.
4.4.2.
Ten aanzien van het gesprek op 14 januari 2014 is in het verslag het volgende vermeld:
“De heer [Betrokkene] is niet meer bereid te luisteren, draaft door in zijn eigen verhaal en reageert verbaal agressief. De consulente heeft geprobeerd het gesprek af te breken door te zeggen dat hij moet luisteren wat er gezegd wordt en niet in zijn verhaal te blijven hangen. Hierop antwoordt de heer [Betrokkene] alleen met ‘ja ja’ waarna hij zijn verhaal weer hervat, wederom op agressieve toon en neemt een agressieve houding aan”.
4.4.3.
Naar aanleiding van de intake bij Westrom op 31 maart 2014 wordt ten aanzien van de presentatie van betrokkene vermeld:
“De heer [Betrokkene] is een enigszins onverzorgde man met een schreeuwerig gedrag en een nors uiterlijk. Hij presenteert zich erg overheersend en probeert je graag in een gesprek uit te dagen waarna hij de strijd met je aangaat. Hij heeft een dwingende manier van spreken en eisen stellen en vindt dat eenieder hier in mee moet gaan”.
4.4.4.
In het e-mailbericht van betrokkene van 2 april 2014 aan zijn contactpersoon bij de gemeente stelt hij dat sprake is van
‘achterbakse beschuldigingen’en noemt hij de bemoeienis van zijn contactpersoon
‘onaanvaardbaar en misselijk’.
4.5.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat appellant er niet in geslaagd is in objectieve zin aannemelijk te maken dat sprake is geweest van zeer ernstig misdragen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB en artikel 11 van de Verordening. Met name is niet aannemelijk geworden dat betrokkene (verbaal) geweld heeft gebezigd dat objectief gezien als agressief moet worden beschouwd. Dat betrokkene, naar appellant ter zitting heeft gesteld, zich onfatsoenlijk heeft gedragen kan, wat hier ook van zij, niet worden beschouwd als agressie dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel moet worden beschouwd.
4.6.
Gelet op wat in hoger beroep is aangevoerd ziet de Raad geen reden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 992,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 992,-;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 497,-.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) B. Fotchind

HD