ECLI:NL:CRVB:2016:173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/4351 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor woonlasten op basis van financiële omstandigheden en ontslagvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 14 augustus 2013 bijzondere bijstand aangevraagd in de vorm van woonkostentoeslag, maar zijn aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Almere. Het college stelde dat de financiële omstandigheden van de appellant, waaronder een hoge ontslagvergoeding, van belang waren bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in mei 2010 een ontslagvergoeding van € 55.278,96 netto heeft ontvangen en dat hij tot 1 oktober 2012 een aanvulling op zijn uitkering ontving. De Raad oordeelde dat de appellant, gezien zijn financiële situatie, had kunnen reserveren voor zijn woonlasten en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de kosten van het bestaan rechtvaardigden. De Raad benadrukte dat woonlasten in beginsel uit het inkomen moeten worden bestreden en dat bijzondere bijstandsverlening alleen mogelijk is als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

De uitspraak bevestigt dat de appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde bijzondere bijstand, omdat hij niet heeft aangetoond dat zijn kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4351 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
11 juli 2014, 14/2469 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.D. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Roozemond. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.D. Klasen en drs. J. de Feijter.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 14 augustus 2013 bijzondere bijstand aangevraagd in de vorm van woonkostentoeslag. Op het aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij een koopwoning bezit, waarvan de hypotheeklasten € 1.083,75 per maand bedragen en hij maandelijks een bedrag van € 376,- aan voorlopige teruggave van de belastingdienst ontvangt.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de financiële omstandigheden van appellant voorafgaand aan de aanvraag bij de beoordeling van de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden van belang zijn. Appellant heeft in mei 2010 in het kader van een ontslagvergoeding onder meer een bedrag van € 55.278,96 netto ontvangen. Daarnaast heeft appellant tot het einde van zijn werkloosheidsuitkering op 1 oktober 2012 een aanvulling tot zijn laatste salaris van € 3.313,93 ontvangen. Na zijn ontslag heeft appellant in de periode van 20 februari 2012 tot 28 februari 2013 werkzaamheden verricht bij
[naam bedrijf 1], met een inkomen variërend van € 3.000,- tot € 1.300,- bruto per maand en met ingang van 1 maart 2013 werkzaamheden voor [naam bedrijf 2] verricht waarbij het inkomen vanaf augustus 2013 ongeveer € 1.200,- bruto per maand bedroeg. Appellant wist ten tijde van de ontvangst van zijn ontslagvergoeding in mei 2010 dat hij tot het einde van zijn werkloosheidsuitkering op 1 oktober 2012 verzekerd was van een inkomen tot zijn laatste salaris. Appellant wist dat daarna onzekerheid in zijn situatie zou optreden. Het college heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van aangetoonde en verifieerbare uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de WWB dient eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3.
Woonlasten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf (vergelijk de uitspraak van 4 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3596). Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gevraagde kosten zich voordoen en dat deze noodzakelijk zijn. In geschil is of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.5.
Uit de gedingstukken blijkt dat appellant in het kader van een ontslagvergoeding in mei 2010 onder meer een bedrag van € 55.278,96 netto heeft ontvangen alsmede dat hij tot
1 oktober 2012 een aanvulling op zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet tot zijn laatstgenoten bruto salaris van € 3.313,93 heeft ontvangen. Verder heeft appellant na zijn ontslag de in 1.2 genoemde inkomsten uit werkzaamheden ontvangen. Hieruit volgt dat appellant in elk geval tot zijn aanvraag van 14 augustus 2013 een inkomen heeft ontvangen boven de voor hem geldende bijstandsnorm. Verder staat vast dat appellant tot 1 oktober 2012 verzekerd was van een aanzienlijk hoger inkomen en dat hij wist dat de hoogte van zijn inkomen na die datum niet langer was gegarandeerd. Het was voor appellant dan ook voorzienbaar dat hij daardoor mogelijk zijn woonlasten niet meer (volledig) zou kunnen voldoen, zodat appellant had kunnen reserveren voor deze kosten.
4.6.
De stelling van appellant dat sprake is van bijzondere omstandigheden omdat hij zijn ontslagvergoeding volledig heeft aangewend voor onder meer de verbouwing van zijn woning en zijn opleiding, en de door hem overgelegde bankafschriften ter onderbouwing van die stelling, leiden niet tot een ander oordeel, reeds omdat appellant hiermee voorbij gaat aan het inkomen dat hij daarnaast heeft genoten. Zoals in 4.3 is overwogen dienen de woonkosten in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door reservering dan wel door middel van gespreide betaling achteraf. In wat appellant verder heeft aangevoerd, zijn ook overigens geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten. Dat het college aan appellant met ingang van
1 december 2012 algemene bijstand heeft toegekend, is evenmin als een bijzondere omstandigheid aan te merken.
4.7.
Uit 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) M.S. Spek

HD