ECLI:NL:CRVB:2016:177
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake wijziging gemeentelijke toeslag bijstand op grond van de WWB met inwonend kind ouder dan 18 jaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 november 2014 het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellante ontving sinds 22 november 1989 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 28 november 2013 wijzigde het college de gemeentelijke toeslag van appellante van 20% naar 10%, omdat haar meerderjarige inwonende zoon in de woning verbleef. Het college stelde dat appellante de woonkosten kon delen met haar zoon, die niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet over een inkomen kon beschikken.
De rechtbank bevestigde het besluit van het college, waarop appellante in hoger beroep ging. Appellante voerde aan dat haar zoon geen inkomsten had en dat hij in september 2013 al een studie volgde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de zoon van appellante, geboren op 30 oktober 1995, in de periode van 1 november 2013 tot en met 28 november 2013 zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante en ouder was dan 18 jaar. Hierdoor was hij geen ten laste komend kind volgens de WWB. De Raad concludeerde dat appellante de noodzakelijke kosten van het bestaan kon delen met haar zoon, en dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd.
De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.