ECLI:NL:CRVB:2016:1781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15-1372 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die van 3 augustus 2009 tot 2 augustus 2011 als kledingverkoopster werkte, meldde zich op 20 oktober 2011 ziek vanwege pijnklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 16 juli 2013, werd zij door het Uwv op 10 september 2013 afgewezen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na aanvullend medisch onderzoek.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het Uwv-besluit ongegrond. Appellante stelde dat haar gezondheidssituatie niet goed werd ingeschat en dat zij niet in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hadden gehouden met de medische informatie en dat appellante geschikt werd geacht voor de functies productiemedewerker en machinebediende. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies van de rechtbank en het Uwv kon weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De Raad oordeelde dat appellante in staat was om de geselecteerde functies te vervullen en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische gegevens in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de geschiktheid voor werk.

Uitspraak

15/1372 WIA
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 januari 2015, 14/1720 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R.S. Wijling, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding gedaan.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M. Hüsen, advocaat en opvolgend gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was van 3 augustus 2009 tot 2 augustus 2011 werkzaam als kledingverkoopster. Op 20 oktober 2011 heeft zij zich, terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, wegens pijnklachten ziek gemeld.
1.2.
Appellante heeft op 16 juli 2013 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 10 september 2013 appellante niet in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering per 17 oktober 2013, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In bezwaar is informatie ontvangen van de behandelend sector, waaronder een brief van de psycholoog M. Koeken-van Reeken van 2 december 2013, van huisarts F.J. Boute van 10 december 2013 en internist J.H. Assink van 19 december 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van
17 januari 2014 geconcludeerd dat de informatie van de internist en de psycholoog aanleiding geeft meer beperkingen aan te nemen. Er is sprake van een hyperfunctie van de schildklier en een ernstige depressieve stoornis. Hij heeft op 17 januari 2014 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld met beperkingen voor persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is op basis hiervan tot een gewijzigde functieduiding gekomen. Appellante wordt geschikt geacht voor de functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171). Op grond hiervan is een mate van arbeidsongeschiktheid van 2,55% berekend. Bij besluit van 22 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 10 september 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Hoewel uit de door appellante ingebrachte informatie geen rooskleurig beeld van haar gezondheidssituatie naar voren komt, is geen sprake van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden in de zin van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Evenmin is er aanleiding om een urenbeperking aan te nemen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vanwege de schildklieraandoening en de depressie extra fysieke en psychische beperkingen opgenomen in de FML en heeft appellante wat betreft werktijden beperkt geacht (niet ’s nachts, geen wisseldiensten, gemiddeld 8 uur per dag en
40 uur per week). Uit de ingebrachte informatie kan niet worden afgeleid dat daarmee onvoldoende recht is gedaan aan haar mogelijkheden. Nu in de verzekeringsgeneeskundige rapporten geen melding wordt gemaakt van evidente concentratieproblemen en ook overigens uit de door appellante ingebrachte informatie daarvan niet blijkt, kan uit de enkele vermelding van een concentratieprobleem in de brief van de psycholoog van 2 december 2013 niet de conclusie worden getrokken dat appellante wegens concentratieproblemen meer beperkt moet worden geacht. De grond dat appellante als gevolg van de depressie de Nederlandse taal niet meer voldoende beheerst om de geduide functies te kunnen verrichten, slaagt niet. Uit de beschikbare medische informatie kan niet worden afgeleid dat appellante wegens ziekte of gebrek zich deze bekwaamheid niet kan verwerven. Bovendien gaat het om relatief eenvoudige functies en moet appellante zich in haar werk als kledingverkoopster de Nederlandse taal tot op zekere hoogte eigen hebben gemaakt.
3. Appellante voert in hoger beroep aan dat sprake is van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Haar zelfverzorging is problematisch, zij verkeert in een sociaal isolement en heeft geen normale daginvulling gelet op het zeer lege dagverhaal en zij lijkt volgens de informatie van de psycholoog niet beroepsmatig te kunnen functioneren. In elk geval dient een urenbeperking te worden aangenomen, omdat zij wegens de combinatie van schildklierproblemen en depressie energetisch sterk beperkt is, alsmede om preventieve redenen. Zij is door haar psychische klachten beperkt in haar draagkracht en er moet worden gewaakt voor terugval bij aanvaarding van werkzaamheden. Voorts dienen beperkingen in verband met de concentratieproblematiek in de FML te worden opgenomen. Uit de informatie van de psycholoog, die haar meerdere keren heeft gezien en beoordeeld, komt meer gewicht toe dan aan de conclusie van de verzekeringsarts die haar slechts eenmalig heeft gezien. Nu sprake is van twee tegenovergestelde opvattingen van deskundigen, heeft appellante verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige.
4.1.
Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 maart 2016 gereageerd op de in hoger beroep aangevoerde medische argumenten. Op de datum in geding, 17 oktober 2013, werd volgens hem niet voldaan aan de zeer strikte criteria om een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden aan te nemen. Uit het dagverhaal dat in augustus 2013 door de primaire verzekeringsarts werd uitgevraagd kwam een normaal, zelfstandig functioneren in het dagelijks leven naar voren. Wat betreft de geclaimde urenbeperking zet de verzekeringsarts bezwaar en beroep grote vraagtekens bij de door de psycholoog gestelde diagnose ernstige depressieve stoornis. Zowel het dagverhaal, de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij het observerende onderzoek op 22 november 2013 als de voorgeschreven medicatie door de huisarts, wijzen absoluut niet in die richting. Medio oktober 2013 was hooguit sprake van een als matig te kwalificeren depressief beeld. In de FML van 17 januari 2014 wordt met forse psychische beperkingen rekening gehouden. Voor het veronderstellen van nog verdergaande beperkingen zijn geen medische argumenten. Een urenbeperking in passend werk is niet aan de orde, ook al niet omdat uit het dagverhaal niet naar voren komt dat sprake is van een ernstig energieverlies dat uit een geobjectiveerde pathologie voort komt. Uit het observerende onderzoek door de verzekeringsarts op
19 augustus 2013 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 22 november 2013 bleek geen enkele aanwijzing voor een gestoord cognitief functioneren.
4.3.
De Raad onderschrijft de conclusies en overwegingen van de rechtbank geheel. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie ingebracht. Mede gelet op de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onder 4.2 weergegeven, is er geen aanleiding voor het oordeel dat de beperkingen van appellante zijn onderschat. Zij moet dan ook in staat worden geacht de geselecteerde functies te kunnen verrichten en de daarvoor benodigde Nederlandse taalbeheersing te kunnen verwerven. Voor het benoemen van een deskundige bestaat geen aanleiding.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Bij deze beslissing is voor de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
7. Voor een vergoeding in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016.
(getekend) E. Dijt
(getekend) B. Dogan

UM