ECLI:NL:CRVB:2016:1786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
14-7098 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van indicatie voor begeleiding en persoonlijke verzorging op basis van AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het CIZ om haar aanvraag voor een indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies begeleiding individueel en persoonlijke verzorging af te wijzen. Appellante, geboren in 1961, heeft een geschiedenis van psychische klachten, waaronder een depressie en een posttraumatische stresstoornis, en heeft op 19 november 2013 een aanvraag ingediend bij het CIZ. Het CIZ heeft haar aanvraag op 17 december 2013 afgewezen, en dit besluit werd later door het CIZ bevestigd in een bestreden besluit op 12 juni 2014, waarin een medisch advies van N. van den Berg werd ingeroepen.

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 10 december 2014 het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er geen reden was om aan de juistheid ervan te twijfelen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat CIZ haar beperkingen heeft onderschat en dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe argumenten heeft aangedragen en dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het CIZ standhouden.

De Raad heeft vastgesteld dat de medisch adviseur voldoende informatie heeft verzameld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van het medisch advies. Appellante heeft geen objectieve gegevens overgelegd die haar standpunt ondersteunen. De Raad heeft daarom besloten het hoger beroep af te wijzen en de aangevallen uitspraak te bevestigen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/7098 AWBZ
Datum uitspraak: 18 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 10 december 2014, 14/3660 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B. Arabaci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 april 2016. Partijen zijn, zoals vooraf bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren [in] 1961, is bekend met een depressie, een posttraumatische stresstoornis en het syndroom van Sjögren. Zij heeft op 19 november 2013 bij CIZ een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies begeleiding individueel en persoonlijke verzorging.
1.2.
Bij besluit van 17 december 2013 heeft CIZ de aanvraag van appellante afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 12 juni 2014 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 december 2013 ongegrond verklaard. Hieraan heeft CIZ een medisch advies van N. van den Berg, medisch adviseur CIZ, van 23 april 2014 ten grondslag gelegd. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat een dominante grondslag psychiatrie en een nevengrondslag somatiek kunnen worden vastgesteld. Er zijn matige beperkingen in psychisch functioneren, psychosociaal welbevinden en sociale redzaamheid, waarbij deels een taalbarrière meespeelt. De beperkingen kunnen afnemen door behandeling van de psychiatrische problematiek, deze is voorliggend op AWBZ-zorg. Met betrekking tot de somatische klachten kunnen slechts lichte beperkingen worden geobjectiveerd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch advies voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om aan de juistheid van het medisch advies te twijfelen. Appellante heeft geen objectieve, verifieerbare gegevens verstrekt, waaruit blijkt dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn. In de enkele omstandigheid dat appellante al langere tijd voor haar psychische klachten onder behandeling is en zij daarbij geen verbetering heeft ervaren, wat er toe heeft geleid dat zij die behandeling op eigen initiatief heeft stopgezet, heeft de rechtbank onvoldoende aanleiding gezien voor twijfel aan het medisch advies. Het medisch advies noemt immers de mogelijkheid van een meer intensieve behandeling, eventueel gecombineerd met individuele begeleiding van appellante.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat een zorgvuldige medische beoordeling achterwege is gebleven en dat CIZ haar beperkingen heeft onderschat. Appellante kampt inmiddels al een paar jaar met psychische klachten die blijvend van aard zijn en waarvoor geen behandelmogelijkheden meer zijn. Appellante heeft voorts verzocht om benoeming van een deskundige.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen zij in beroep naar voren heeft gebracht. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet aangevoerd. De Raad ziet geen reden anders over deze gronden te oordelen dan de rechtbank bij de aangevallen uitspraak heeft gedaan en sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank. De Raad voegt hier het volgende aan toe. De medisch adviseur heeft dossierstudie verricht en schriftelijk en telefonisch informatie opgevraagd bij de huisarts en reumatoloog van appellante. Verder heeft de medisch adviseur telefonisch overleg gevoerd met
dhr. S. Ghane van I-psy, interculturele psychiatrie waar appellante onder behandeling is geweest voor haar klachten. De gedingstukken geven geen aanleiding tot twijfel aan de door de medisch adviseur getrokken conclusie. Appellante heeft geen medische stukken overgelegd die een andere kant op wijzen. Ook heeft zij niet onderbouwd dat er voor haar geen behandelopties meer zijn, dat zij op advies van de behandelaar is gestopt met de behandeling, omdat verdere behandeling voor haar geen zin heeft, of dat de medisch adviseur haar beperkingen met betrekking tot de somatische klachten onjuist heeft ingeschat. Voor de benoeming van een deskundige bestaat daarom geen aanleiding.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) J.W.L. van der Loo

MO