ECLI:NL:CRVB:2016:1807
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijstandsaanvraag wegens niet woonachtig op opgegeven adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 8 april 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf woonachtig te zijn bij zijn broer op een specifiek adres. Echter, uit onderzoek van de gemeente Rotterdam bleek dat er meerdere personen op dat adres stonden ingeschreven, wat aanleiding gaf tot verder onderzoek.
De klantmanagers van de gemeente hebben appellant op 3 juni 2014 gehoord en een huisbezoek afgelegd. De bevindingen toonden aan dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag op 6 juni 2014. Het college stelde dat appellant niet voldeed aan zijn wettelijke inlichtingenverplichting, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat het college later wel bijstand aan hem heeft toegekend op basis van dezelfde informatie, maar de Raad oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van de eerdere aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, omdat de feiten en omstandigheden aantoonden dat appellant niet op het opgegeven adres woonde.
De uitspraak werd gedaan door A.M. Overbeeke, met A. Stuut als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 17 mei 2016.